KAUW
6 oktober

Het zonlicht weerkaatst zich met volle kracht op het natte wegdek en bedekt het zwarte asfalt met een helderwitte gloed. De herfst toont in een tijdsbeslag van enkele uren al haar facetten: storm, regen, zon.
Op de top van een lantaarnpaal strekt een doorweekte kauw zijn vleugel uit en wrijft met zijn snavel langs de natte veren. Hoe krijgt hij het toch voor elkaar om altijd dezelfde kleding te dragen, dag in dag uit, en er toch steeds weer piekfijn uit te zien?
Nou zo dus: poetsen, reinigen, ordenen.

Ik denk aan de kleren die in de wasmachine stop, aan het bad dat ik neem. Het zijn handelingen en geen daden. Vrijwel nooit inspecteer ik nauwkeurig mijn huid om te zien of er misschien iets weggepoetst of opgelapt moet worden. Ik laaf me aan de warmte van het water, de zachtheid van het schuim en droom weg terwijl ik met de spons ondoordachte bewegingen maak.
Nooit zag ik mezelf zoals de kauw, die zijn verenkleed op orde brengt, zichzelf ziet. Die zijn veren onderhoudt omdat ze het verschil maken tussen en leven en dood. Veren die niet goed zitten zorgen voor een trage start, misschien net te traag om op te vliegen voor een tegemoet razende auto. Pats. Weg.

De snavel gaat heen en weer, dan even inspecteren, hier een pikje daar een duw.

Zo geconcentreerd verbonden zijn met je eigen lichaam.

Misschien leeft hij wel meer dan ik.