Kauwen
ze hebben een ijzersterke familieband


 

Wil Huygen

Menig natuurliefhebber zal in zijn jonge jaren geprobeerd hebben een "kraai" tam te maken. Hierbij ging het dan natuurlijk niet om een zwarte kraai (Corvus corone corone) maar om een kauwtje (Corvus monedula), in de volksmond "torenkraai" geheten, welke benaming nog in de Franse naam "choucas des tours" terug te vinden is (de Duitsers noemen hem "Dohle" en de Britten "jack daw").
Voor degenen die een kauw uit het nest haalden en met liefderijke kennis van zaken opvoedden was het resultaat een vermakelijke en slimme kameraad, die los om het huis vloog en op je schouder kwam zitten als je hem riep.
Dat uit het nest halen kon je het beste een dag of wat vóór het uitvliegen doen. Helemaal zonder problemen verloopt die verbintenis tussen dier en mens niet, want gekleurde of blinkende voorwerpen en eieren boeien een kauw, evenals een ekster, bovenmate. En als in de zomer de ramen openstaan, verdwijnt er zo nu en dan iets waarvan je pas later beseft dat je het al een hele tijd kwijt bent. Anderzijds krijgt de kauw de schuld van het verdwijnen van zaken die gewoon door slordigheid van de huisbewoners verloren zijn gegaan. Een broer van mij miste op zekere dag een belangrijke brief, die hij op tafel had laten liggen en die hij na een paar uur zoeken en enkele halsbrekende toeren in de schoorsteen op het dak terugvond. Ook de witte receptpapiertjes in zijn spreekkamer wekten sterk de belangstelling van het dier op.
Natuurlijk had ook de unieke natuurvorser Konrad Lorenz zijn hart verpand aan kauwtjes, "de vogels met de zilveren ogen", zoals hij ze noemde. Zijn eerste exemplaar had hij na het grootbrengen ongewiekt weer losgelaten. Het gevolg was dat er 24 jaar later bij wijze van beloning nog steeds kauwen in zijn dakbedekking nestelden.
Lorenz schrijft: "Weinig vogels, ja weinig hogere dieren (afgezien van staat-vormende insecten), hebben zon sterk ontwikkeld familie- en gemeenschapsleven als kauwen. Daarom zijn ook weinig dierenkinderen zo vertederend hulpeloos en zo roerend aanhankelijk aan hun verzorger."

Die ijzersterke familieband uit zich op de eerste plaats in de paarvorming, die voor het leven wordt aangegaan. Ten tweede vereist het leven in grotere of kleinere groepen, zoals dat bij kauwen het geval is, het bestaan van een strikt-hiërarchische rangorde. Voor het wijfje heeft dat tot gevolg dat wanneer een hooggeplaatst mannetje een veel lager geplaatst wijfje uitverkiest, zij onmiddellijk op de sociale ladder naar zijn niveau stijgt en dan verder ook onbereikbaar is voor lagere mannelijke kauwen. Omgekeerd geldt dat namelijk niet. In een kauwengemeenschap is de onverbrekelijke wet van kracht dat een mannetje nooit boven zijn stand mag trouwen. Een desbetreffend wijfje laat zich dat onvoorwaardelijk aanleunen: wanneer bijvoorbeeld kauwmannetje één, het opperhoofd dus, kauwvrouwtje nummer negenentwintig (beeldschoon en een half jaar oud) trouwt, is zij terstond de bazin over alle andere vrouwtjeskauwen en jaagt ze genadeloos van het voer weg.
De kauw behoort tot de Corviden (kraaiachtigen) zoals de roeken, raven, zwarte kraaien en in wijder verband de eksters en de gaaien. Het zijn alle vogels met een relatief grote herseninhoud, waar zij hun hoge intelligentie aan te danken hebben en gewiekst kunnen optellen en aftrekken. Waarschijnlijk is de kauw wel de slimste van de collectie.
De vlucht is licht dwarrelend met een snelle vleugelslag en in tegenstelling met de andere corviden demonstreert de kauw graag dat hij de luchtacrobatiek volledig beheerst en daar onder het uitstoten van de klanken "Kia" en een hard "Tsják" intens van geniet. Hij is met zijn 33 cm lichaamslengte duidelijk kleiner dan zijn oom de zwarte kraai. Kauwen zijn standvogels. Ze wonen in torens, ruïnes, konijnenholen, schoorstenen, rotsspleten en holle bomen, altijd in grotere of kleinere gemeenschappen, vaak ook samen met roeken en spreeuwen. Hun voedsel kan uit van alles bestaan, wormen, slakken, insecten, aas, vruchten, graan, en, zoals gezegd wel degelijk ook eieren van kleinere vogels en hun jongen zelf.
Zoals boven vermeld, verbinden man en vrouw zich voor het leven met elkaar. De paarvorming vindt plaats op het eind van het tweede levensjaar, maar gebroed wordt er pas in het derde levensjaar. De balts is een haast middeleeuws-hoofse aangelegenheid. Het mannetje buigt een groot aantal malen met gespreide vleugels en staartveren voor zijn gade alvorens meer te willen.
Een geliefkoosde bezigheid is ook het wederzijdse poetsen van het grijze verenkapje dat kauwen op hun achterhoofd en nek vertonen, door de veertjes met hun snavel te "kammen".
Het wijfje legt 3 tot 7 eieren en broedt ze in 19 dagen alleen uit, waarbij ze door het mannetje op het nest wordt gevoerd. Het nest bestaat uit takjes en dood materiaal, met een hoog gehalte aan wol, die kauwen recht-streeks van een schapen- of paardenrug plukken, waar de leverancier geen enkel bezwaar tegen heeft. De jongen zijn na een maand vliegvlug.
Over het befaamde spreken van kauwen zijn de berichten verdeeld. Kauwen bootsen wel eens een klank na die op een woord lijkt, maar de eerste de beste solitair opgekweekte parkiet heeft een twintig maal grotere, duidelijk verstaanbare woordenschat, waar geen enkele kauw tegen op kan, zelfs niet na het verfoeilijke "knipje" onder de tong.