GERT SLINGS<B>de haven van brouwershaven</B>





 
Hoofdstuk 8

DE HAVEN VAN BROUWERSHAVEN




8.1 De haven

De haven van Brouwershaven was soms stampvol. Vissers uit Ouddorp en Goedereede brachten hier hun vangsten. Als ook de Arnemuidense vissers in de buurt visten lagen er soms 50 schepen, maar gewoonlijk waren het er 20.

Landbouwproducten werden per schip afgevoerd: graan, bonen, vlas, hooi en meekrap. In de bieten periode werden veel "peeën" op het havenplein gelost. Soms zoveel dat van het standbeeld van Cats alleen zijn hoofd er boven uit stak. Het hele plein was dan een modderpoel.





Havengezicht te Brouwershaven

De schepen liggen met de neus naar de uitgang.



Keesje Benders beschrijft het als volgt:






8.2 Beurtschippers


In de haven lagen verschillende beurtschippers.



Het beurtschip vier gebroeders, 75 ton, het voer op Rotterdam.



Het werd gebouwd in 1912 bij Boot in Alphen aan de Rijn in opdracht van Cornelis van der Sluis. Hij werd de Rooie Beurtman genoemd omdat hij eerst voer met een roodgeverfde houten tjalk.

Cornelis was getrouwd met Jacoba van Beveren, dochter van Johannes van Beveren en Aagtje Geleijnse. Johannes was een zoon van Willem van Beveren en Jacoba Hartog.



1910 De Rooie Beurtschipper





Het gezin van Cornelis en Jacoba v.d.Sluijs





Het kleinste Brouwse beurtschip was Twee Gebroeders, 52 ton. (Links voor)



Het was gebouwd in 1900 bij Boot in Alphen aan de Rijn in opdracht van Herman de Rijke uit Zonnemaire die er de eerste gemotoriseerde beurtschipper van Zeeland mee was.

Het had een Van Rennesmotor, de enige oliemotor op dat moment. Vanwege het typische geluid dat deze motor voortbracht, stond het beurtschip al spoedig bekend als de Klapbusse.

Jan Willem van Beveren kocht het schip in 1922.

Jan Willem van Beveren, geboren op 15 februari 1876 te Brouwershaven, was een zoon van beurtschipper Cornelis van Beveren (1835-1914) en Cornelia van 't Hof (1841-1903), en een kleinzoon van Willem van Beveren (1793-1847) en Jacoba Hartog (1797-1876).

Dit eerste speciaal voor de beurtvaart gebouwde ijzeren motorbeurtschip vaart nog steeds als Bru 11.



Havengezicht richting markt met het standbeeld van Jacob Cats.

In de verte rechts het stadhuis.



In 1925 liet Willem van Beveren (1869-1944) in Kinderdijk een nieuw beurtschip bouwen; de "Tijdstroom".

Willem was de oudere broer van bovengenoemde Jan Willem. Hij trouwde met Cornelia van Braband (1867-1939) en kreeg drie zoons, Cornelis (1904-1970), Jacobus en Willem. Jacobus leerde voor machinist en vertrok naar Curaçao. Cor en Willem zetten de beurtdienst van hun vader voort onder de handelsnaam Gebr. Van Beveren.

Cor was de schipper, Willem de koopman. Zij waren dus eigen-handelschippers.

De Tijdstroom was 28 meter lang en mat 75 ton.

Beurtschepen waren aan een maximumlengte gebonden door een Rotterdams gemeentelijk voorschrift. In de havens bestemd voor de beurtschippers, meerde men meestal met de kop in de wal. Tussen de afgemeerde schepen moest een doorvaarruimte blijven, vandaar de limiet.

Willem ging altijd met de tram en de veerboot naar de maandagochtendbeurs in Rotterdam. Hij nam monsters van de te verhandelen granen en peulvruchten mee. Broer Cor en een knecht waren dan onderweg met de lading. De aanvoer bestond meestal uit metselstenen en steenkool, de afvoer uit foerage, hooi, stro en aardappels. De Bomkade in Dordrecht waar Van Putte de vertegenwoordiger was, werd altijd aangedaan.

In de oorlog is de Tijdstroom driemaal beschoten. Op 30 oktober 1942 moest smid Provoost een hele serie kogelgaten dichtlassen. Toen werd om de stuurhut ook maar meteen een dubbele wand gemaakt die met zand werd opgevuld.
(uit: Sturen en turen, A.R. Koppejan)


8.3 Op tij varen

De haven was een tijhaven en niet goed bevaarbaar bij laag water. De vissers gingen de haven uit tegen hoog water en kwamen terug met het volgende hoogwater. Ze waren dan ongeveer 12 a 13 uur weggeweest om te vissen. Het tij was iedere dag een uur later. Wanneer het tij te ver in de dag was opgeschoven ging men van het late over op het vroege tij. Men ging dan 's nachts de haven uit. Laattij was na vier uur tot ongeveer zeven uur in de ochtend.

Jammer, als 't "vroegen tie was, want dan liepen de schuiten net binnen onder schooltijd. Maar kwamen de vissers weer iets later, dan was de Brouwse jeugd ook present op de "kaôie" .

Veel kinderen, die met of zonder moeders, gewapens met emmers de "gornet" kwamen halen om te pellen. De Ittmannetjes behoorden tot de bevoorrechten die dat niet hoefden te doen, maar dat nam niet weg dat het toch altijd weer leutig was om te zien, hoe de gornet uit de grote dampende potten werd geschept en in de emmers gedaan, ieder z'n portie.

Dirk was altijd goed op de hoogte, hoeveel gornet Grootjans had gevangen, of dat Jewannes van Beveren (uut den Drilhoek) zô'n ghroten rog had meegebracht. (uit:Brouwerhaven in oude ansichten.)




Hier een hoogaars die het havenkanaal binnenvaart.



8.4 De Blazer

Boelhouwer verdiende de kost met vissen.

Mijn vader schreef dat:
"Boelhouwer eerst de garnalenvisserij beoefende. Eerst met de Blazer van zijn vader. Hij liet daar als een van de eersten een Bolnes motor van 15 pk inbouwen. Maar door de afmetingen en de diepgang was dit schip toch minder geschikt en werd het verkocht. Daarna volgde er een Hoogaars en later een uit Den Helder afkomstig Blazertje. Steeds onder de naam BH 4".

Een van die schepen, misschien de Hoogaars, is volgens mijn oom Willem opgestookt in de kachel.

Wanneer Boelhouwer de Blazer van zijn vader overnam werd weet ik niet, wel weet ik dat zijn vader in 1913 geen lid meer kon zijn van de Bergingsmaatschappij omdat hij geen schip meer had. Dat was namelijk een voorwaarde voor het lidmaatschap.

Voor zover ik weet is Boelhouwer zelf geen lid geworden van de Bergingsmaatschappij.

Ik vraag me af, wat zijn beweegredenen waren om daarvan af te zien, want zijn schip was er geschikt voor en wat extra inkomsten naast de visserij zullen zeker welkom geweest zijn. In 1918 werd de Blazer verkocht.

F. Jansen uit Brouwershaven schrijft later:





Artikel over de blazer van de Van Beverens





Blazer BH4 bij het tonnenmagazijn in Brouwershaven.





De blazer stamt uit de tweede helft van de 19e eeuw en is een scheepstype van Friese origine. Blazers werden gebouwd op de werven van Zwolsman in Workum, Alkema in Makkum en Krul op Terschelling.

Blazers horen bij de familie van de platbodems. Onder de waterlijn hebben ze een spits toelopend achterschip. De blazer is zeewaardiger dan bijvoorbeeld de botter, dat komt ook door het hogere achterschip.

Veel blazers hadden een bun; een visruim in open verbinding met de zee, waar de vis levend in kon worden bewaard.

Uit werfboeken is af te leiden dat de blazers varieerden in lengte tussen de 13 en 17 meter, de breedte was 4,75 meter.

De meeste blazers hadden een mast met een fok, grootzeil en kluivers als bijzeilen. Voor 1900 kwamen er ook tweemast blazers voor, zoals die van Paesens-Moddergat, waar geen haven was en de schepen voor anker gingen voor de kust. In 1883 en 1891 werden daar de blazers die op de rede lagen getroffen door een zware storm.

Een aantal werd daarna verkocht naar Goedereede, Ouddorp en Stellendam.

In 1896 waren er in Brouwershaven 4 blazers en 6 hoogaarzen.

Er is in Nederland nog slechts 1 blazer, hij werd ternauwernood gered en gereconstrueerd; de TX33. Zie blazerbehoud.




Model van een blazer uit het museum van Zierikzee.