Home
Kerkgeschiedenis
Preken
Diversen
Links
Contact

DE ENGEL VAN DE HEERE LEGERT ZICH RONDOM HEN DIE HEM VREZEN

Ds. J. Westerink, Urk

Psalm 56: 4 en 5
De Wet
Psalm 66: 8
Schriftlezing: Psalm 34
Psalm 34: 2, 3 en 4
Psalm 118: 3 en 4
Psalm 91: 5

Tekst: Psalm 34: 7-8

"Deze ellendige riep en de HEERE hoorde; Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden. De engel van de HEERE legert zich rondom hen die Hem vrezen, en redt hen."

Gemeente,

Wanneer ik u vraag om een dieptepunt te noemen uit het leven van David, dan heb ik een beste kans dat u dan onmiddellijk wijst op de intrieste geschiedenis van koning David, de man naar Gods hart, en Bathseba, de vrouw van Uria, een geschiedenis vol van zonde tegen het zevende en het zesde gebod, een geschiedenis vol van overspel en moord. Wanneer u op die geschiedenis wijst, dan hebt u natuurlijk volkomen gelijk. Die geschiedenis vol zonde heeft een smet op Davids leven geworpen.
Intussen hebben we aan die geschiedenis achteraf wel een paar heerlijke Psalmen te danken, Psalmen vol troost voor gevallen kinderen van God: Psalm 32 en 51.

Davids leven kent ook andere dieptepunten, vooral in zijn geloofsleven: zonden van kleingeloof en ongeloof. Denkt u maar aan de geschiedenis waar Psalm 34 naar verwijst. Daar zien we hoe Davids geloof een dieptepunt bereikt als we David tegenkomen bij de poort van Gath, één van de steden van Israëls vijanden, de Filistijnen. Aan die geschiedenis herinneren ook een paar mooie Psalmen: Psalm 67 en de Psalm waarnaar we in deze preek willen luisteren: Psalm 34.

U moet het niet zo zien dat deze Psalm onmiddellijk is geboren in Davids hart, toen hij die angstige uren meemaakte bij de poort van die vijandige stad. Misschien dat toen de kern van deze Psalm geboren is. In elk geval is hij toen niet in deze vorm ontstaan. Psalm 34 is een kunstdicht. Elk vers, van 2 tot en met 22, begint met een volgende letter van het Hebreeuwse alfabet. Om zo'n gedicht met zo'n kunstige vorm te maken, heeft een mens rust nodig. Toen die rust in zijn leven gekomen was, heeft David deze Psalm in deze vorm gedicht. Tot grootmaking van de Heere en tot onderwijs van anderen die hij uitnodigt: "Komt, maakt God met mij groot".

Dat is de bedoeling als we David hier horen zingen: "de Engel van de HEERE legert zich rondom hen die Hem vrezen"

1. De diepte waarin David dat geleerd heeft
2. De weg waarlangs David dat geleerd heeft
3. Her vertrouwen dat David zo geleerd heeft

1. Die diepte waarin David dat geleerd heeft
Het eerste vers van Psalm 34, dat ons laat zien hoe deze Psalm verbonden is met een gebeurtenis in Davids leven toen hij op de vlucht was voor koning Saul, zijn schoonvader, die hij diende als generaal van zijn leger, maar die hem wilde doden, staat er niet zomaar. Er zijn uitleggers die dit vers zien als een latere toevoeging, wat ook zou blijken uit het feit dat pas in het tweede vers de eerste letter van het alfabet verschijnt. Die uitleggers beschouwen dat eerste vers als een vers dat geen enkele waarde heeft. Ze concluderen vervolgens dat deze psalm nogal vaag is als het gaat over de historische omstandigheden waarin dit lied geboren is.

Wij geloven echter dat de Heilige Geest met zo'n opschrift een bedoeling heeft, ook al zou het door een latere Bijbelschrijver eraan toe zijn gevoegd. Zoals de Heilige Geest er ook Zijn bedoeling mee heeft, wanneer een opschrift met een historische verklaring ontbreekt. Wij moeten blijkbaar weten in welke nood deze psalm geboren is, om te voorkomen dat wij zouden denken: "Ja maar, David dat is een man naar Gods hart. Die man had natuurlijk zo'n sterk geloof". Of: "David kan dit nu wel zeggen, maar mijn omstandigheden zijn veel zwaarder en mijn nood gaat veel dieper". Dat gevaar is er toch, juist in moeilijke dagen: wat ik heb meegemaakt; wat ik moet dragen!

Het is te meer nodig te weten in welke concrete nood David verkeerde, wanneer we het geheel van deze psalm proberen te overzien. Psalm 34 maakt een nogal massieve indurk. Kijk maar eens even. Het begint al meteen in vers 2: "Ik zal de HEERE te allen tijde loven." Vers 5: Hij heeft "mij gered uit al wat ik vrees". Vers 7: "Hij verlost hem uit al zijn benauwdheden". En om nog maar een voorbeeld te noemen: vers 20: "De rechtvaardige heeft veel ellende, maar uit dat alles redt de HEERE hem." Je kunt je voorstellen dat iemand die dit leest, zegt: "Nou, nou, kan dat niet een toontje lager? Klopt dit wel?"

Daarom is het goed om duidelijk te weten dat David deze psalm heeft geleerd in de diepte van nood en beproeving. In de situatie die de dichter in deze psalm bezingt, werd hij inderdaad benauwd van alle zijden. David heeft een zware tijd achter de rug. Er waren momenten dat hij doodsbenauwd was.

Wat was er aan de hand?
In de tijd waarvan David in deze psalm zingt, was hij op de vlucht voor koning Saul, die hem haat en wil doden. Overal dreigde gevaar. David was nergens veilig. Hoezeer de koning loerde op de ondergang van David en van allen die het voor David opnamen, bleek heel duidelijk door de moord op de priesters van Nob. Zij hadden David geholpen door hem op zijn verzoek broden uit het heiligdom mee te geven en ook het zwaard van Golitah, dat in het heiligdom bewaard werd.
Doëg, een Edomietische herder in dienst van Saul, had David en de priesters verraden en in opdracht van Saul bijna de hele priesterstam uitgemoord. Het kwaad over David was ten volle besloten en David was bevangen door een panische angst. Als dat gebeurt, gaat een mens rare dingen doen.

David was gevlucht naar Achis, de koning van Gath. Die koning wordt ook wel eens Abimelech genoemd, maar dat is vermoedelijk de aanspreektitel van deze koning. Abimelecht betekent namelijk "Mijn vader, de koning". Onder normale omstandigheden zou David er niet over geprakkiseerd hebben daar een schuilplaats te zoeken. Achis was voor hem geen vaderfiguur maar zijn aartsvijand, die van David en zijn leger zware klappen had gekregen. David kon op zijn vingers uitrekenen wat de reactie zou zijn, wanneer hij bij de poort van Gath verscheen.
Stel je voor dat de mannen van Achis het gezicht van deze bekende Israëliet zien opduiken. Hij staat daar met dat grote zwaard van Goliath, dat David natuurlijk niet verborgen kon houden. Hij was de man die Goliath verslagen had en die inmiddels zoveel meer klappen had uitgedeeld aan de Filistijnen, de aartsvijanden van Israël. Wat zou de reactie zijn? "Dit is David, laten wij hem doden". De legerofficieren zouden zeggen: "Hij heeft de dood van onze beste collega's op zijn geweten". De vrouwen van Gat zouden uitlopen: "Hij is de generaal van de troepen die onze mannen hebben afgeslacht".

Alleen al het feit dat David naar Gath gaat, laat ons zien dat David van angst niet meer weet waar hij het zoeken moet. En als het dan inderdaad fout lijkt te gaan en David geen kant meer op kan en niet meer weet wat hij moet doen, wordt David helemaal 'gek van angst'. In het Hebreeuws staat daar een woord, dat we in het Nederlands ook wel kennen: David wordt 'mesjokke'.
Nee, dat is geen aanstellerij geweest, waarbij David met zijn nagels over het hout van de poort krabde en zijn zever in zijn baard liet aflopen. Zo werd het vroeger wel verteld, maar het Hebeeuws laat zien dat David inderdaad - en dan zeg ik het nog maar een keer in plat Nederlands - 'gek van angst' werd. Het is de situatie die hij in een andere psalm, Psalm 142 tekent: "Ik wou vluchten maar kon nergens heen, zodat mijn dood voorhanden scheen". Zo typeert David zijn situatie in die psalm, die hij vlak na dat gebeuren bij de poort van Gath dichtte. Hij was krankzinnig van angst.

U vraagt: "Kende David toen de Heere nog niet?"
O ja. David was nog heel jong toen hij de Heere al leerde vrezen en vertrouwen. Denk maar aan wat hij aan Saul vertelde toen hij zich aanmeldde voor het gevecht met Goliath. Koning Saul zag die jongen voor zich staan en dacht: "Wat moet dat worden: zo'n jonge herder tegenover zo'n grote strijder, zo'n reus? Maar toen Saul David daarop wees, stelde David hem gerust. Hij vertelde hoe hij tijdens het hoeden van de schapen van zijn vader wel eens tegenover een leeuw had gestaan en tegenover een beer. Hij had ze allebei gedood. In eigen kracht? Nee, hij vertrouwde op de Heere en hij was daarin niet beschaamd.

Bovendien, toen David daar bij de poort van Gath stond, had hij het zwaard van Goliath bij zich. David kan het uit ervaring weten. Hij weet het ook: niet door kracht, noch door geweld; de Naam van Heere is zijn sterkte en zijn kracht!
En dan toch zo angstig zijn...!
Wist David niet van de belofte die de Heere hem gegeven had?
Jawel, hij is de gezalfde koning van Israël. Samuël, de profeet van de Heere, heeft hem in opdracht van Israëls God gezalfd.

U zegt: "En dan toch zo angstig?" Ja, en dit is niet de laatste keer in zijn leven geweest. David heeft later nog wel eens voor zijn leven gevreesd: toen hij naar Ziklag vluchtte met zijn mannen, in de hoop dat hij in die Filistijnse stad veilig was en bescherming vond tegen de haat van Saul, die nog altijd loerde op zijn ondergang.

"Maar", zegt u, "een kind van God dat de Heere vreest, hoeft toch niet bang te zijn!" Misschien denkt iemand aan een versregel, die zingt: "Omdat Hij leeft, ben ik niet bang voor morgen". Maar David is niet de enige. Luister maar naar de dichter van Psalm 88, Heman. Hij noemt de HEERE in het begin van deze donkere psalm "God van mijn heil". In het licht van het Nieuwe Testament zou je ook kunnen vertalen: 'God van mijn Jezus'. Maar die psalm is vol klachten: ik ben bedrukt, doodbrakende, twijfelmoedig. En denk eens aan de bekende Psalm 116 waar we de dichter horen klagen dat de angst voor de hel hem alle troost doet missen.

Zelfs mag u - ik zeg het met schroom en eerbied - denken aan de Heere Jezus. Hij is ook hierin de mensen in alles gelijk geworden. Hij zong Psalm 116 op weg naar Gethsemane. Hij zei het in Gethsemane met woorden van Psalm 42: "Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe". Hij is in alles verzocht gelijk als wij, maar zonder te zondigen.

Kent u die angst, die benauwdheid? Dat alles uit je hand wordt geslagen? Dat je geen steunpunt over houdt? Dat je alleen verder moet terwijl er niemand is die zorgt voor je ziel?

Kent u die tijden dat je het leven niet aankunt en dat je steeds meer met alles vastloopt, lichamelijk, psychisch, geestelijk? En dan komen de bestrijdingen en de aanvechtingen. De zonde benauwt je en de duivelse aanklager zegt: "Jij vindt geen heil bij God; je hebt je altijd wat ingebeeld!"

Je moet sterven en je kunt het niet. Je moet voor de Rechter verschijnen en je hebt geen Voorspraak, geen Advocaat. Er is weleens een tekst geweest die je wat te zeggen had. Maar je kunt er nu niets mee. Er was een preek die je aansprak en je beluistert hem nog eens, maar hij bemoedigt je niet.

Kijk, wanneer u de Heere niet echt vreest en Hem niet kent in kinderlijke liefde en diep ontzag, dan is er ook inderdaad niets om op terug te vallen. Dan ben je alleen met dat bonzende hart en er is niemand die zorgt voor je ziel.

Dat moet u goed zien. Er staan heerlijke, vertroostende bemoedigende woorden in Psalm 34, maar die woorden zijn geadresseerd aan hen die de Heere vrezen. Kijk maar in vers 11: "Maar die de HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed." Niet voor niets wil de dichter anderen leren de Heere te vrezen. Hij nodigt zijn hoorders en lezers daartoe uit. Hij prijst de vreze des Heeren aan. Je hoort het gunnende in zijn spreken: "Wie heeft lust de Heere te vrezen, het Allerhoogst en Eeuwig God". Dat is iets waar je zin in kunt krijgen!

Misschien blijft er bij iemand die dit hoort of leest toch een vraag achter. Maakt het verschil? David was een man naar Gods hart, en toch is hij doodsbenauwd. En toch zoekt hij redding bij mensen, nota bene bij zijn aartsvijanden in plaats van bij de Heere. En hij vond er niets.

Toch zingt David in deze psalm: "Wie de HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed"!
Er is een verandering gekomen.

2. De weg waarlangs David dat geleerd heeft
Waardoor? Was het toch een list die David toepaste en waardoor hij bevrijd werd uit dat grote gevaar? Was het te danken aan de afkeer die koning Achis had van dat soort mensen, dat geen baas meer was over zichzelf?
In vers 6 horen we het antwoord op alle vragen die hier rijzen: "Zij zagen naar Hem uit". David is in die grote nood naar Boven gaan kijken. In allerlei variaties klinkt het in dit gedeelte van Psalm 34: "zij stroomden op Hem aan. Ik heb de HEERE gezocht en Hij heeft mij geantwoord. Deze ellendige riep en de HEERE hoorde." O, David wist hoe dat moest. Hij kende het gehiem; hij had het al jong geleerd. Zo was hij die leeuw en die beer tegemoet gegaan toen ze een schaap van de kudde van zijn vader wilden roven. Zo was hij Goliath tegemoet getreden die spotte met dat jongetje dat op hem afkwam met een stok. Toen had David beleden wat zijn geheime wapen was: de Naam van de HEERE, met Wie die Filistijnse reus dacht te kunnen spotten.

En nu? Hoort u de schaamte, de schuldbelijdenis, de erkenning van het kleingeloof? Dat alles had David ontbroken onderweg naar en aan de poort van Gath. Daarom had David die leugen gebruikt tegenover de priesters van Nob, waardoor het leven van de hele priesterfamilie in gevaar was gebracht. Daarom had David die uitweg gezocht naar Gath. David had naar alle kanten om zich heen gekeken. En hij had nergens een helper gezien en nergens een uitweg ontdekt. Maar David had niet op Hém gezien, op de Heere.

Toen, daar bij de poort van Gath, toen hij niet meer vooruit of achteruit kon, bleek de weg naar Boven nog open te zijn. En dat terwijl hij moest belijden dat hij door eigen kleingeloof zo in het nauw gedreven was. De weg naar Boven, de weg naar God bleek de enige te zijn die open was. De weg naar Boven. Die weg ging David toen: "Ik riep tot U". Als een waterstroom die dwars door alles heen breekt; een S.O.S.: "Denk aan mij"!

En de Heere hoorde. Ook dat klinkt in deze psalm in tal van variaties door. Die zinnen die over elkaar heen buitelen zijn een bewijs dat David het niet op kan, niet klein kan krijgen. David is boordevol verwondering: Hij heeft mij uit al mijn vrezen gered.

Je ziet David straks lopen op de weg van Gath naar het land van Juda. Je ziet hem zitten in de spelonk van Adullam en je hoort hem daar met een zucht van verwondering belijden: "God kent mijn weg!"

Och, wij zingen het wel: "'t Is beter als we om redding wensen, te vluchten tot des Heeren macht". We menen dat ook nog wel. Maar hoe is de praktijk? De Heere laat nooit schaamrood staan die Hem als een waterstroom aanlopen. Maar hebben wij niet vaak reden om ons te schamen omdat het ons daaraan ontbreekt?

Als een waterstroom. Ik vraag het aan allen die de Heere vrezen: "Wanneer deden wij dat; wanneer deden wij dat voor het laatst? Herinnert u zich die tijd? Hoe lang is het geleden?
En toen? Mocht u toen met David belijden dat de Heere hoorde? Heeft de Heere ons toen teleurgesteld? Of moeten we met schaamte belijden dat het ons aan dat opzien en dat roepen naar Boven ontbrak. Hebt u en heb jij je wel eens moeten schamen voor de Heere Die je aankeek en zei: "Kleingelovige, waarom heb jij gewankeld?"

Ja, maar ...
Beloofde de Heere niet: "Al wat u ontbreekt, schenk Ik zo gij het smeekt". We leren het onze kinderen. Maar kunt u erbij vertellen hoe betrouwbaar de Heere is?

Psalm 34 is de psalm van mijn opa. Hij lag op zijn sterfbed en wist dat het sterven werd. Maar hij kon niet sterven en God ontmoeten. Toen leerde hij in die nood de Heere aanlopen als een waterstroom. De Heere liet hem niet schaamrood staan. Hij verhoorde en verloste hem uit al zijn benauwdheden.
Welk antwoord kreeg hij toen? Wel, het antwoord van Psalm 34: "De Engel van de HEERE legert Zich rondom hen die Hem vrezen, en redt hen."

3. Het vertrouwen dat David zo geleerd heeft
Vindt u dat niet prachtig?
Toen David met alles van zichzelf aan het eind was, overgeleverd aan de macht van de koning van Gath en zijn mannen. Toen David alleen nog maar naar Boven kon zien en zuchten: "Heere help mij"! Toen gebeurde dat wonder: die koning die daar niet meer zijn grootste vijand zag staan met het zwaard van Goliath in zijn schede, maar die daar een 'mesjokke' man zag staan, een razende stumper, die hij alleen maar zo gauw mogelijk kwijt wilde raken.
Stel je voor: dat was toch de zekerste weg om voorgoed van David af te komen: sla hem dood en stop hem onder de grond. Maar dat deed die koning niet. Hij zette hem buiten de poort. Je kunt je indenken dat de soldaten van Achis verbijsterd hun hoofd hebben geschud. Wat bezielde hun koning om zo te handelen?

En wat zegt David? "Maak de HEERE met mij groot!" Hij heeft Zijn Engel geboden en mij uit al mijn vrezen gered.

De Engel van de HEERE. Iemand noemt Hem de Grootvizier van de HEERE, Zijn Vertegenwoordiger op aarde. In het Oude Testament vinden we prachtige illustraties van deze hemelse Strijder. Denkt u maar aan de geschiedenis van Hagar die op de vlucht is voor Sara. Aan de geschiedenis van Jakob die bevreesd is om Ezau te ontmoeten. Aan Jozua die Hem ontmoet bij de muren van Jericho. Aan Elisa bij Dothan, die zich omringd ziet door vijandelijke strijdkrachten en dan tegen zijn angstige dienaar zegt: "Die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn".

Stel het u maar voor. David daar bij die poort van Gath, omringd door vurige paarden en wagens. Natuurlijk waren die strijdkrachten daar, uitgezonden ten dienste van Gods gezalfde, met één opdracht: Laten ze Mijn gezalfde niet aanraken.

Betekent dat, dat David een gemakkelijke weg mocht gaan? Verre van dat; maar het was wel een weg die openbleef. Een weg waarop de Heere reddend met Zijn knecht meeging. Hij rukte hem uit dat grote gevaar. Hij trok David als het ware met haast uit de klauwen van zijn vijanden. Achis dacht: "Ik jaag David weg; ik heb er al genoeg van dat soort; ik heb er alleen maar last van. De Heere zei tegen zijn Engel: "Haal David eruit; Ik heb nog werk voor hem te doen".

Wij denken daar vaak veel te klein van. Wij kijken veel te weinig omhoog en vragen veel te weinig om geopende ogen. Wat hebben onze kinderen en jongeren het nodig, zo onderwezen te worden in de vreze des Heeren en in de rijke vrucht die ze meebrengt.

U vraagt misschien: "Is dat niet iets dat we vooral in het Oude Testament tegenkomen?"
Zeker niet. De Engel des Heeren is vaak een aanduiding van de Heere Jezus Christus, voor Zijn komst in het vlees. En in het Nieuwe Testament verschijnt Hij veel rijker. Hij is de Heere van de engelen. Van Hem zingt het Nieuwe Testament veel rijker dan het Oude Testament: "Hij zal Zijn engelen gebieden dat ze u op weg bevrijden" (Psalm 91). Hij is Zelf de Beschermer van Zijn volk. Zijn machtige arm beschermt de vromen en redt hun zielen van de dood. Hij legt Zijn handen om Zijn volk heen.

En in het Nieuwe Testament zijn dat doorboorde handen, die laten zien hoe hoog de prijs is die Hij voor hen betaalde. Die doorboorde handen verzekeren: "Niemand zal ze uit Mijn hand rukken. Zelfs de poorten van de hel zullen Mijn gemeente niet overweldigen". Als satan zijn klauwen uitsteek, zijn die handen er om Zijn schapen te beveiligen tegen dat duivelse geweld. Als boze geesten verleiden; als de dood als laatste vijand komt: Zijn handen laten niet los maar garanderen de Zijnen dat ze Zijn eigendom zijn in leven en in sterven.

De Engel des Heeren legert Zich rondom degenen die Hem vrezen en rukt hen uit. David hoorde bij die gelukkige mensen. Het betekende niet dat zijn levensweg een kalme reis werd. Hij heeft jarenlange moeten vluchten. Hij typeerde zijn situatie soms als het leven van een veldhoen die opgejaagd werd in de bergen. Maar de Heere vervulde dwars door alles heen al Zijn beloften.

En u en jij?
Zie eens hoe goed de Heere is.
"Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft ... Zou Hij ons met Hem niet alle dingen schenken? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?"
Wij kennen die zin uit Romeinen 8. Maar draai die zin eens om: Zo God tegen ons is, wie zal voor ons zijn? Dat moet u toch niet willen. Daar kun jij toch niet voor kiezen?

Hoor, ik wil u zo graag één ding leren: "Vertrouw op de Heere met je ganse hart en steun op je eigen inzicht niet".

Want de Heere is goed.
Gelukkig is de mens, die het leert:

"De Heere is bij mij, ik zal niet vrezen,
De Heere zal mij getrouw behoên;
Daar God mijn schild en hulp wil wezen
Wat zal een nietig mens mij doen?"

Ja, wat zal de wereld, de satan en de dood mij doen?

Amen.

 



==