Home
Kerkgeschiedenis
Preken
Diversen
Links
Contact

HET BEGIN VAN HET EVANGELIE

Ds. W. de Joode (1916-1999)

Psalm 65: 1
De Wet
Psalm 65: 2
Schriftlezing: Jesaja 40: 1-11
Lofzang van Zacharias: 2 en 3
Psalm 52: 7
Psalm 111: 5

Tekst: Markus 1: 1-4:

"Het begin van het Evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God. Het is zoals er geschreven staat in de profeten: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die voor U uit Uw weg gereed zal maken, en: De stem van een die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere gereed, maak Zijn paden recht. Johannes kwam in de woestijn en doopte en predikte een doop van bekering tot vergeving van zonden."

Gemeente,

Adventsprediking is Christusprediking in de diepe zin van het woord. We doen dan ook niet, alsof Christus nog niet gekomen is. Wij hebben de engelenzang achter ons en de wereld is niet langer zonder het kruis van Golgotha.
En voor alle eeuwen heeft het woord van Christus zijn onvergankelijke en ingrijpende betekenis: "het is volbracht". Wij leven ná het Kerstfeit en niet meer er vóór; ná Golgotha en we hebben geen tempeldienst meer nodig.
Gods belofte: "Ik zal vijandschap wetten"is reeds beantwoord door het lied van de engelen: "vrede op aarde".

We lezen onze tekst in het licht van het vervulde Evangelie. De evangelist Markus schrijft kort en duidelijk. In een klein aantal verzen - soms in één vers - beschrijft hij, wat Mattheüs en Lukas in lange bewoordingen meedelen. Daardoor is zijn evangeliebeschrijving de kortste geworden.
Markus is geen schilder, die de gebeurtenissen voor het oog doet leven, zoals Lukas, maar meer een kroniekschrijver, die de feiten aan de vergetelheid ontrukt.
Het Markus-Evangelie is heel anders opgebouwd dan de andere drie. Mattheüs vertelt nog het één en ander uit de kinderjaren van Jezus; Lukas vertelt uitvoerig Zijn geboorte; Johannes stijgt op naar boven, naar de eeuwigheid en spreekt van Jezus als het Woord, dat bij God was en zelf God was, dat in het begin was.
Markus laat dit alles weg. Hij plaatst ons midden in het leven van de Heere Jezus.
"Het begin van het Evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God". We zouden dan verwachten: dat is de boodschap van de engel aan Maria; of de prediking aan de herders of de zang van de engelen boven de velden van Efratha. Maar nee, niets van dit alles. Het begin van het Evangelie van Jezus Christus is de engel die voor Christus' aangezicht heengaat, Johannes de Doper, de boetgezant.
Het Evangelie begint met boete en bekering, met zondenbelijdenis en afsterven van het eigen ik ...

Johannes de Doper, het begin van het Evangelie. Is dat wel juist? Ja, Markus vergist zich niet, hij weet, wat hij schrijft.
Wat is de taak van Johannes? Markus noemt ons die met twee aanhalingen uit het Oude Testament. Een paar van de weinige, die in dit Evangelie vermeld worden.
Een citaat uit Maleachi: "zie, Ik zend Mijn engel voor U uit, die Uw weg zal bereiden". En één uit Jesaja: "de stem van één die roept in de woestijn: bereidt de weg des Heeren, maakt Zijn paden recht".
Johannes was de wegbereider voor Christus. En dat wegbereiden is het begin van het Evangelie. Alleen de toebereide harten kunnen dit Evangelie verstaan.

Johannes was een echt natuurmens. Hij leefde in de woestijn. Daar predikt hij en roept hij op tot bekering. De woestijn is in de Heilige Schrift het tegenovergestelde van de beschaving. De woestijn is wild, onbebouwd, onverzorgd. Johannes was in de woestijn alleen met God en protesteert daardoor tegen alles wat hij ontdekt in zijn omgeving.
Johannes wist het: straks komt de Messias tot verlossing. Maar is de wereld bereid Hem te ontvangen?
Alles zegt hem: nee. Hij ontdekt in zijn tijd niets anders dan schijn, onrecht, zelfzucht, leugen, verdrukking.
En de godsdienst? 't Was maar droef gesteld. Zij, die zich het vroomste wanen zijn de meest goddelozen.
Johannes kan de tempel niet meer zien: leugen. Hij haat de schijncultuur van de weelderige Herodes: leugen.
Het wordt Johannes licht voor de geest. Heeft vader Zacharias niet verteld van de engel, die tot hem kwam om hem een zoon te beloven, die moest uitgaan in de geest en de kracht van Elia? Even fel als de eerste Elia, zal hij tegen de zonden van Israël getuigen en even hartstochtelijk zal hij ijveren voor de God van Israël.
God heeft hem geroepen tot woestijnmens, tot nee-zegger. Nee tegen schijngeloof, nee tegen schijncultuur, nee tegen koningen en priesters, tegen tollenaars en soldaten, "nee, nee, zó kan het niet, zó kunt u de Christus niet ontvangen".
Johannes weet: 't gaat om bekering, om een nederig gemoed, waarin de Messias wil wonen, om een verbroken hart, dat Hij wil helen, om armen van geest, die Hij rijk wil maken.
Als een heraut roept Johannes de mensen op om de komende Koning te ontvangen. De wegen moesten glad gemaakt, van kuilen en bulten ontdaan worden ... de mensen moesten zich omkeren naar God, hun zonden vaarwel zeggen.
Nu kon men niet langer van twee walletjes eten, er kon niet langer geschipperd worden: God een beetje dienen én het kwaad aan de hand houden. De Messias zou met de bijl in de hand komen om al het dorre hout bij de wortel af te kappen.

Johannes is - naar het woord van Gabriël - geroepen om de Heere een weltoegerust volk te bereiden. Een volk dat naar Hem hoorde, dat op Hem wachtte, dat uitziet naar Zijn heil ...
Daarom verheft hij zijn stem met macht: "bereidt de weg des Heeren, maakt Zijn paden recht". In hart en leven moest worden opgeruimd wat de komst van de Heere in de weg staat.
Christus komt niet om een goedkope vrede op aarde te brengen waarbij een mens kan blijven zoals hij is ...

Johannes zal velen bekeren. Bekeren kan God alleen. Johannes zal velen bekeren door de bekering te prediken. "Bekering" wil om te beginnen zeggen: tot een ander inzicht komen. Wie zich bekeert, die gaat de dingen weer zien, zoals ze wezenlijk zijn. Die gaat o.a. weer zien dat de redding van ons verloren leven van Boven moet komen, van God en van God alleen.
Tot wie werd Johannes gezonden? Niet tot de heidenen, maar tot Israël, het volk van het verbond. Daar is bekering nodig. Israël wordt in de adventstijd niet tot iets nieuws geroepen, maar tot terugkeer tot de Heere hun God, tot belijdenis van zonden aan Hem. Johannes zou het hart van de vaderen tot de kinderen wederbrengen en het hart van de kinderen tot hun vaderen. Zo had Maleachi geprofeteerd en de engel Gabriël had deze belofte in een wat gewijzigde vorm aan Zacharias doorgegeven. Wat waren de nakomelingen van de godvvruchtige vaderen verbasterd, hoe waren ze vervreemd van het hart van de vaderen. Door het verlaten van de oude paden was een kloof ontstaan tussen het vrome voorgeslacht en het zelfgenoegzame nageslacht. De vaderen waren vervreemd van hun eigen nageslacht.
Bij vergelijking zouden we kunnen zeggen, dat Calvijn vreemd is van de vele Calvinisten van onze dagen. Hij kent ze niet!

Het is niet genoeg vleselijk af te stammen van de vaderen. Zonder de geestelijke verwantschap door het gelóóf met Abraham, de vader van de gelovigen, is er geen deelgenootschap aan het toegezegde heil.
Op enkele uitzonderingen na was die geestelijke band verbroken. Johannes is geroepen om de valse band aan Abraham, Izak en Jakob, die de zelfgenoegzame Joden zich gelegd hadden, dóór te snijden om de betere band te leggen aan het gelóóf van de vaderen.
Van Christus te zijn werd de enige voorwaarde, om nageslacht van Abraham te wezen en naar de belofte ergenamen. Dit zal God doen door de dienst van Johannes.
Zou voor de Heere iets te wonderlijk zijn? Ongehoorzamen worden gebracht tot de gezindheid van de rechtvaardigen, dat is de vreze des Heeren, die hen naar het Woord van God doet horen en doen. Zo zou Johannes voor de Heere een weltoegerust volk bereiden.

Het begin van het Evangelie van Jezus Christus is Johannes de Doper, de boetgezant. Het Evangelie zélf is Jezus Christus, de Verlosser. Het begin van het Evangelie is de prediking van de bekering. Een noodzakelijk begin. Het is ook een zalig begin. Van heinde en ver kwamen de mensen met geschokte harten en betraande ogen, om door Johannes gedompeld te worden in het Jordaanwater.
Zich bekeren dat is het adventswerk bij uitstek.
Het woord "bekeren" onderstelt boetvaardig te zijn, met een berouwvol hart naderen. Waar bekering is, geeft God genade, openbaart Hij Zijn heil.
Toen David zich vergrepen had aan Bathseba en aan zichzelf ontdekt was, dichtte hij de 51e psalm. Hij ontving vergeving.
Toen op Jona's woord de Ninevieten boete deden, werd de stad, die door God voor de ondergang was bestemd, gespaard en allen, groot en klein, ontvingen vergeving.
Toen in het huis van Simon, de farizeeër, een zondares binnenkwam die Jezus' voeten kuste en Hem zalfde en afdroogde met haar haren, wenend over haar zonden, ontving zij vergeving.
Meer voorbeelden zouden te noemen zijn.

Waar het Woord het hart ingaat als een tweesnijdend zwaard, breken harten en buigen knieën en worden zonden beleden. Zó ziet het toegeruste volk er uit, bij wie plaats komt voor de Heere en Zijn heil.
Johannes wijst die mensen dan ook niet op zichzelf. Hij stuurt ze niet naar huis met de boodschap: nu moet je zelf maar proberen er wat van te maken, van die bekering die ik je verkondigd heb ... Hij wijst Jezus aan: "zie het Lam van God dat de zonde der wereld wegneemt".
Jezus Christus, de Zoon van God, de inhoud van het Evangelie. Hij is Immanuël, God met ons, Die het licht laat schijnen over al de beloften van God. In Zijn Persoon en werk heeft Hij ons God de Vader verklaard.
Hij kwam niet alleen om onze ongerechtigheden aan het licht te brengen, maar om ze weg te nemen en ons te bekleden met het kleed van Zijn gerechtigheid.
De profetie van Jesaja wordt in Hem vervuld: "Ik delg uw overtredingen uit als een nevel en gedenk uw zonden niet".
Hij neemt de schuld en de straf van onze zonden zó volkomen weg, dat we in Hem rechtvaardig voor God worden gesteld als hadden we nooit zonden gehad of gedaan.
Het Evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God.
De eeuwige gedachten van God worden in Hem geopenbaard. "Geopenbaard" - heerlijk woord. Het is iets dat verborgen is, zó tevoorschijn brengen, dat ieder het kan zien, dat het de aandacht trekt.
Openbaring is altijd genade. Waaraan de adventsdagen ons dan maar weer herinneren. Dat is toch ook de vreugde boven de schapenweide van Efratha.
God maakt Zijn Evangelie bekend. Zijn gedachten van vrede, genade, schuldvergeving, verlossing. Verlorenen worden geleid tot de kennis van de zaligheid in de vergeving van hun zonden.

Het begin van het Evangelie is de prediking van de bekering. Het Evangelie zélf is de prediking van het heil: zie, hier ben Ik, uw God.
Hoe staan wij daar tegenover? Hebben wij liever het Evangelie zelf, dan het begin? Maar dat begin is toch noodzakelijk. Hoe zullen we anders ooit tot Christus komen? Waartoe zouden we Hem dan nodig hebben?
Ik denk aan een middeleeuws woord: "de dingen van de wereld zijn eerst zoet en dan bitter; de dingen van God zijn eerst bitter en dan zoet". Zonder Johannes' prediking hebben wij niets aan Jezus' prediking.
De adventspredking wil ons voorbereiden op het a.s. feest, dat ons de boodschap brengt dat de Heere Jezus is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verlóren is.
Zitten we niet vol met eigenwillige godsdienst? We poetsen ons op en menen voor God niet geheel verwerpelijk te zijn.

Als ontdekking en zelfkennis gemist wordt, proberen we door de werken van de Wet behouden te worden.
Advent predikt geen zelfverbétering maar zelfveróórdeling. Dan komt de juiste adventshouding. Maria zingt in haar lofzang: "Hij heeft hoogmoedigen verstrooid in de gedachten van hun harten en nederigen heeft Hij verhoogd; hongerigen heeft Hij met goederen vervuld en rijken heeft Hij ledig weggezonden".
Zullen we de vrucht van Jezus' komst genieten, dan moet de weg voor Hem worden bereid; dan moeten de harten worden schoongeveegd; worden opgeruimd wat Hem in de weg staat; concreet belijden waar het bij ons scheef en vast zit.
Zó alleen wil de Heere met Zijn heil naderen tot ons hart en zó alleen is er echte kerstviering mogelijk.
Niet náást onze woestijn en niet náást onze zonden en náást onze ellende, zodat we nog allerlei dingen kunnen vasthouden, maar er recht en midden doorheen, zodat er in ons hart de gebaande wegen zijn.
Wij weten, dat de Christus gekomen is en dat Hij komt. De gemeente leeft tussen de eerste en tweede komst van de Heere Jezus Christus in. En de prediking heeft tot doel de Heere een weltoegerust volk te bereiden voor nu en straks.
De grote Koning komt. Dat betekent, dat er wel diep ontzag voor Hem mag zijn. Je kunt aan de Zoon des mensen niet zomaar voorbij gaan. Daar is Jezus veel te groot en te heerlijk voor.

We weten maar al te goed dat de boodschap van Jezus Christus in deze wereld niet meer wordt verwelkomd. Steeds meer mensen laten het afweten. Weglopers bereiden ook een weg, maar niet de weg des Heeren. Zij vullen geen dalen en zij slechten geen bergen. Zij werpen alleen maar hindernissen en barricades op. Dat wordt straks bidden tot bergen en heuvelen: bedekt ons voor de toorn van God en van het Lam.
Het mag onbekeerden worden toegeroepen, dat dezelfde handen, die straks de bijl hanteren, nu nog lokkend zijn uitgebreid naar ons toe. Zo wekt u, zo dringt u als Redder Gods Zoon, eer Hij u als Rechter komt richten. Wat belet u om oprecht te bidden: "Heere, breek mijn weerstanden, leer mij Uw verschijning liefkrijgen, opdat ik naar Uw tweede komst zonder verschrikken mag uitzien".
Nu is het de dag van zaligheid.
Nog aldoor klinkt de GOEDE TIJDING, dat het licht des heils is opgegaan, zodat we niet hoeven te stranden in eeuwige duisternis. Wie het hoort, merke daarop!
Hoe zalig is het volk dat naar Gods klanken hoort!

Johannes de Doper, dat is nu de prediking van advent, roept ons op: bereidt de weg des Heeren, maakt Zijn paden recht.
Ieder moet in deze dagen de wegen en de dalen en de bergen van z'n eigen innerlijk leven maar bestuderen.
Misschien - ik dacht wel zeker - moet er iets gevuld en iets geslecht, iets recht gemaakt worden om de weg te bereiden naar een gezegende kerstviering, naar de ontmoeting met Jezus.
Ook als we mogen weten van een omzetting in ons leven kan het zo zijn, dat de liefde tot de Heere verkilt. Dat de liefde tot het "hier en nu" in kracht wint. Dan is er geen uitzicht, dan is er geen verlangen, dan verdonkert de staat van de genade. Dan hebben we opnieuw bekering nodig. Het wordt ook de kinderen van God aan het hart gelegd.
't Gaat er om dat we het heil van God zien. Genade is geen vanzelfsprekende zaak.
Het is een wonder van Gods liefde alleen, die leven en vertroosting uit Christus in zalig contact met Hem wil schenken. Uit hart en leven moet worden weggedaan, wat het komen van God tot ons zou kunnen verhinderen.
Zeker, nooit is onze bekering of onze schuldbelijdenis reden van Gods genadige bemoeienis met ons ... maar ook evenmin ervaren wij ooit de vertroosting van Gods barmhartigheid, als we in ons hart geen gebaande wegen hebben. Zó zal Christus tot Zijn tempel komen. Hij wil wonen bij gebrokenen van hart en verslagenen van geest.
Maar ook dat gebroken hart en die verslagen geest is Zijn gave. Een wezenlijk element en onmisbaar bestanddeel van het heil, dat God ons wil schenken.
Het gaat alles van de Heere uit. Misschien tobt iemand met zichzelf en zegt: berouw, verbrokenheid, boetvaardigheid, waar haal ik het vandaan - ik kan m'n hart zo moeilijk meekrijgen. Vertel het aan de Heere. Hij zal al uw behoeften vervullen in Christus. Vanuit de genade van God is dat mogelijk.
Wat wij niet kunnen kan Hij. Alle voorwaarden vervult Hij Zelf. Hij bereidt Zichzelf een weg. Verbrokenheid, boetvaardigheid is gevolg van het komen van de Heere Jezus en geen voorwaarde waarop Hij komen wil.
U moet dat vooral niet maken tot een voorwaarde, die wij van onze kant moeten vervullen, voordat de Heere Christus met Zijn genade bij ons wonen wil.
Als het daarvan afhing, zou Hij ons Zijn gemeenschap nooit kunnen schenken.
Indien een door schuldbesef getroffen en verslagen hart van ons moest komen, dan was Hij vergeefs geboren in Bethlehem en had Hij vergeefs geleden aan het kruis. Bleek dat al niet in het paradijs?
Hebben Adam en Eva na hun val naar de hemel geroepen: Heere God, waar bent U: haast U tot onze hulp ...? Nee.
De Heere Gód riep de mens tot Zich en zei tot hem: waar zijt gij? Adam verborg zich, toen God Zijn hemelse grondslag kwam leggen voor de Opgang uit de Hoogte. HIj schuwde het licht uit de hemel.
Dat is na de val niet ongewoon en niet abnormaal.
God vindt in hem de mens van alle eeuwen ... de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht.
Uit zichzelf bidt niemand: Hoe zal ik U ontvangen, hoe wilt Gij zijn ontmoet ... Wie vraagt zich af: "aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel van God tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel waardoor wij deze straf kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?

God treedt met de mens in onderhandeling en de mens bekent het: "ik heb gegeten van de verboden boom".
Hebben Adam en Eva toen gebeden en gezegd: "Heere God, wij hebben ons laten bedriegen, het is verschrikkelijk, wil het ons vergeven ..."?
Nee, de één zegt "die slang" en de ander zegt "die vrouw" en God krijgt de schuld. Had God die slang maar niet geschapen en die vrouw niet gegeven, dan was het niet gebeurd.
Van boetvaardigheid geen sprake. Ziet u het?
Boetvaardigheid kan niet opgewekt worden vanuit de mens, dat komt van buitenaf.
Aan die twee mensen heeft God Christus geopenbaard met de woorden: "Ik zal vijandschap zetten". De Heere zal het doen, het één zowel als het ander.
Het komen van Christus tot Zijn volk is enkel en alleen het werk van God - maar ook het komen van het volk tot Christus is niet minder Zijn werk.
Het is genade, die voor genade plaats maakt.

"Ik zal het doen". Met die woorden heeft God in het paradijs de heilshistorie geopend. In het teken van dit woord staat elk heilshandelen van God in de geschiedenis, maar ook in uw en mijn leven. God weet raad om de mens te redden. God weet raad om hem los te maken uit de greep van Satan en hem te brengen in Zijn gemeenschap en dat openbaart Hij in Zijn Zoon Jezus Christus. Komt, verwondert u hier mensen, ziet hoe dat u God bemint ...
Dat is het enige lichtpunt in de duisternis van zonde en dood. Voor ons is er geen "ik zal" meer overgebleven. Verlichting door de Heilige Geest doet het ons zien. Er is dan geen weg meer, tenzij de weg van God.
We krijgen dan oog voor dat wonderlijke verbond van Gods genade, waarin dat "IK ZAL" van de Heere vorm en gestalte en kracht verkrijgt.
Over onze onmogelijkheden gaan dan de woorden van God hoop geven: "IK ZAL". Daarin luiden Gods adventsklokken. Het hart van God gaat daarin open.
Gelukkig die dat verstaat. God Zelf mag de verwachting van Zijn volk worden. Maar Hij dan ook alleen.
Daarom doet Hij alle uitzichten telkens dichtvallen, opdat het uitzicht op Hem alleen zou opengaan.
We gaan dan iets verstaan van het wonder van het behoud.

De ootmoed gaat aan het lied en het feest vooraf. Onmisbaar. De juiste adventshouding!
Gebroken zijn in je eigenwaarde en je eigen ik ... Je voortreffelijkheid, je degelijkheid, je prestaties ... alles aan de kant. Alle roem is uitgesloten.
Ootmoed is geen voorwaarde, maar het kenmerkende van het leven met God.
Dan behoort u tot de armen van geest, de nederigen van hart, die zich op niets laten voorstaan, alsof zij van hun kant er enig recht op zouden hebben, dat de Heere tot hen kwam.
Mensen, die iets hebben van de tollenaar uit de gelijkenis. Kleine mensen, die een levende kennis hebben van hun grote schuld bij God; mensen die al hun zekerheden, al hun verworvenheden kwijt zijn.
Zij staan niet langer op één of ander standputn - zij kunnen alleen nog maar ootmoedig knielen, ootmoedig luisteren.
Wat zegt Jezus? "Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen". Natuurlijk zijn die armen niet zalig om hun armoede op zichzelf ... Om iets op zichzelf wordt een mens nooit zalig. Maar omdat hun armoede hen doet snakken naar de rijkdom van God in Christus.
Armoe is altijd de voorwaarde geweest om kerstfeest te vieren. De eigenlijke feestgangers zijn altijd zij, die met hun armoede verschijnen en bij de kribbe van Bethlehem gaan ontdekken, dat hun bittere nood de nood van Christus is.
Hij is ingedaald in onze armoede. "Om onzentwil arm geworden, daar Hij rijk was, opdat wij door Zijn armoede ziouden rijk worden".

Evangelie voor mensen in hun zondennood. Voor mensen, die zichzelf hebben afgeschreven, die vermoeid en beladen zijn; die eenzaam en verlaten in 't donker hun levensweg gaan.
Wij menen soms dat het hopeloos is, maar het is hoopvol. Omdat de barmhartigheid en de genade van God in Christus verschenen is. Door Woord en Geest wil de Heere Zichzelf een volk bereiden, waar plaats is voor Christus.
Dat wilde God u vandaag weer zeggen, opdat u naar Hem zou vragen met uw gehele hart.
Advent wil ons op de knieën hebben.

De Heer' betoont Zijn welbehagen
aan hen, die nederig naar Hem vragen.

Het begin van het Evangelie: Johannes, de wegbereider, de boetgezant.
Het Evangelie zélf: Jezus Christus, de Zoon van God, de Redder, de Verlosser.

Advent het begin: de boetvaardigheid, de ootmoed, de verwachting.

Kerstfeest de volheid: daaruit wordt ontvangen genade voor genade.

Genade om God te prijzen voor Zijn onuitsprekelijke Gave.

Mijn God, U zal ik eeuwig loven,
omdat Gij 't hebt gedaan.

Amen.

 



==