Home
Kerkgeschiedenis
Preken
Diversen
Links
Contact

EEN GODDELIJKE BOODSCHAP EN EEN GODDELOZE KONING

Ds. W. van Sorge, Veenendaal

Psalm 36: 1
De Wet
Psalm 86: 3
Schriftlezing: Jeremia 36
Psalm 119: 67 en 84
Gebed des Heeren: 3
Psalm 73: 14

Tekst: Jeremia 36: 21-24, 27-28 en 32:

"Daarop stuurde de koning Jehudi om de rol te halen. Hij haalde die uit de kamer van de schrijver Elisama. Toen las Jehudi eruit voor ten aanhoren van de koning en ten aanhoren van al de vorsten die rondom de koning stonden. Terwijl de koning in het winterpaleis zat – het was de negende maand – met vóór hem een brandend kolenbekken, gebeurde het, zodra Jehudi drie of vier kolommen had voorgelezen, dat de koning ze met een schrijversmes afsneed en in het vuur wierp dat in het kolenbekken was, totdat heel de rol verteerd was in het vuur dat in het kolenbekken was. Zij schrokken niet en zij scheurden hun kleding niet, de koning evenmin als al zijn dienaren, die al deze woorden gehoord hadden.

Toen kwam het woord van de HEERE tot Jeremia, nadat de koning de rol met de woorden die uit de mond van Jeremia kwamen, die Baruch had opgeschreven, had verbrand: Neem u weer een andere rol en schrijf daarop al de vorige woorden die op de vorige rol stonden, die Jojakim, de koning van Juda, verbrand heeft.

Toen nam Jeremia een andere rol en gaf die aan de schrijver Baruch, de zoon van Neria. Deze schreef daarop uit de mond van Jeremia al de woorden van de boekrol, die Jojakim, de koning van Juda, in het vuur had verbrand. Nog vele woorden als deze werden eraan toegevoegd."

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Het is een bijzonder voorrecht dat God de Heere tot ons spreekt. De Bijbel is immers Zijn Woord en in dat Woord spreekt God ons heel persoonlijk aan. Hij maakt ons daarin bekend met onze verlorenheid en schuld en met de onmogelijkheid om onszelf te verlossen, maar ook met het wonder van Zijn verlossingswerk en met de rijkdom van Zijn genade in de Heere Jezus Christus. Hij doet ons daarin horen hoe wij in liefde en gehoorzaamheid hebben te leven in deze wereld. Kortom in dat Woord laat de Heere ons weten wat we nodig hebben tot het leven en tot de godzaligheid. Laten wij er diep van doordrongen zijn dat het een onverdiende weldaad is, dat God uit de hemel spreekt tot ons, kleine, zondige mensen!

Hoe groter voorrecht, des te groter verantwoordelijkheid. Het komt er op aan hoe wij het Woord van God ontvangen. De praktijk wijst uit dat de reacties op Gods Woord zeer uiteenlopend zijn. Gelukkig, daar zijn door Gods genade positieve reacties. Daar zijn mensen bij wie het Woord kracht doet, omdat de Heere Zelf hun harten er voor opent. Dan is het Woord als een zaad dat valt in een weltoebereide aarde en dat vruchten voortbrengt. Vruchten die beantwoorden aan bekering en geloof. We leren buigen voor dat Woord. We leren leven overeenkomstig dat Woord en we krijgen het van harte lief. We zouden het Goddelijk Woord ook niet meer kunnen missen in ons leven, zelfs geen dag.

Maar anderzijds stuit datzelfde Woord bij velen af op de hardheid van het hart. Ze blijven er onverschillig bij en er verandert niets in hun leven. Het wekt hun belangstelling niet meer op. Of misschien is er tot op zekere hoogte wel interesse, maar het blijft aan de oppervlakte. De Bijbel neemt niet de centrale en allesbeheersende plaats bij hen in, al weten ze dit min of meer te camoufleren. Er zijn echter ook mensen bij wie het verzet tegen Gods Woord heel grimmig naar buiten treedt. Ze staan zo uitgesproken vijandig tegenover dat Woord, dat ze er aggressief van worden. Dat zijn de mensen die als 't kan elke gelegenheid benutten om Gods Woord aan te vallen en te bespotten. Ze doen niets liever dan hun minachting voor Gods Woord aan anderen te laten merken en hun venijn te spuien.

Deze houding treffen we ook al aan bij een koning die vele eeuwen geleden leefde: koning Jojakim van Juda. Hij werpt de woorden van God die aan hem voorgelezen worden in het vuur. Wat een verschrikkelijke uiting van vijandschap tegen de Heere! En toch, ondanks de vijandschap van deze koning, ondanks de vijandschap van zovelen, heeft het Woord van God stand gehouden. En de waarachtigheid van Gods boodschap is telkens aan het licht getreden. Dat Woord heeft ook zijn werking gedaan, ja het zal zijn werking doen, zolang de wereld blijft bestaan. Want de Heere heeft gezegd: "Mijn Woord zal niet vruchteloos tot Mij terugkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Ik het zend." Ook dat blijkt hier.

De hoofdgedachte van de preek luidt:

EEN GODDELIJKE BOODSCHAP EN EEN GODDELOZE KONING.

We horen:
1. De boodschap wordt tot Jojakim gebracht.
2. De boodschap wordt door Jojakim veracht.
3. De boodschap bewijst ondanks Jojakim haar kracht.

1. De boodschap wordt tot Jojakim gebracht.

Laten we nu eerst nader kennismaken met koning Jojakim. Hij is een zoon van de godvruchtige koning Josia. Toen deze vorst in het jaar 609 voor Chr. bij Megiddo sneuvelde in de strijd tegen de Egyptische farao Necho, werd hij in eerste instantie opgevolgd door zijn zoon Joahaz. Maar dit is niet naar de zin van de farao, die zijn broer Eljakim tot koning proclameert en hem de naam Jojakim geeft.

Een indruk van deze vorst krijgt u als u Jeremia 22 leest. Daar passeren een aantal koningen de revue, ook Jojakim. Op hem is het volgende van toepassing: "Wee hem die zijn huis bouwt met ongerechtigheid, en zijn bovenvertrekken met onrecht, die zijn naaste zonder te betalen laat werken en hem zijn loon niet geeft. Die zegt: Ik zal voor mij een huis van grote afmetingen bouwen, met ruime bovenvertrekken. Hij hakt er voor zich vensters uit, overdekt het met cederhout en beschildert het met rode kleuren."
Het is een bekend feit dat de oosterse despoten over 't algemeen meer prachtlievend waren. Zij stelden er een eer in om grote bouwwerken tot stand te brengen. Dan zou hun naam in later eeuwen met eer worden genoemd. Dat is het ideaal dat ook Jojakim gegrepen heeft. Niet in het oefenen van gerechtigheid, maar in het stichten van trotse paleizen zoekt hij zijn koningseer. Op deze manier kan hij tenminste wedijveren met de heidense koningen rondom. Onder zijn bewind blijkt ook de afgoderij weer op te leven. Verder weten we van hem (en dat kunt u lezen in hoofdstuk 26), dat hij een profeet van de Heere, een zekere Uria, vermoord heeft. Aan zijn handen kleeft dus profetenbloed. U merkt wel dat hij in het opschrift boven de preek niet ten onrechte als een goddeloze koning is aangeduid. Ook als we het hoofdstuk van onze tekst nog buiten beschouwing laten, is zo'n negatief oordeel over Jojakim volkomen gerechtvaardigd.

Er valt ook aandacht te geven aan de politieke situatie in de tijd van Jojakim. Toen hij aan het bewind kwam, lag de macht nog bij Egypte. Maar nu, in de tijd van dit hoofdstuk, dat is in het jaar 605 voor Chr. is de politieke situatie veranderd. Babel is nu de grote machthebber geworden. De bekende Nebukadnezar heeft Kanaän in zijn invloedssfeer gebracht en heeft Jojakim aan zich onderdanig gemaakt. Jojakim zint echter alweer op middelen om zelfstandig te worden en verwacht daartoe hulp van de zijde van Egypte.

Juist in deze periode valt dit profetisch optreden van Jeremia. Hij heeft steeds tot bekering geroepen: men moet niet op Egypte vertrouwen en men moet geen revolutie tegen Babel op touw zetten. Maar men moet luisteren naar God, aan Hem gehoorzamen, op Hem vertrouwen. De weg van politieke berekening is een verkeerde; alleen als men ootmoedig met God wandelt en naar Zijn stem hoort, is er verwachting . . .

In die tijd heeft de Heere aan de profeet de opdracht gegeven om al de woorden die hij vanaf Josia's tijd gesproken had, op een boekrol te schrijven. Jeremia ontbiedt daarop zijn secretaris Baruch en dicteert hem al de redevoeringen van de afgelopen jaren: woorden van waarschuwing en vermaning, van dreiging en oordeel, van verwoesting en ondergang van stad en land, maar ook woorden van vertroosting en heil als het volk zich zou bekeren tot de Heere.

Het is de bedoeling dat Baruch deze boekrol zal voorlezen op het tempelplein op een vastendag. Deze boete- en bededag was vermoedelijk uitgeschreven vanwege de nood van de tijd, vanwege de bedreiging door Babel, Jeruzalem is volgestroomd met volk van het platteland en uit de steden. Baruch leest de rol voor vanuit de buitenste voorhof bij de ingang van de nieuwe poort. Daar bevindt zich het vertrek van Gemarja, die hem welgezind is. Zo wordt hij door het volk niet verdrongen of onder de voet gelopen. Tegelijk kan hij toch veel mensen bereiken.

Baruch doet dit niet zomaar, Hij doet het op Gods bevel. Het is een herhaling van wat al eerder gezegd is, maar zo'n herhaling is nodig. Want de boodschap is ernstig en actueel. Wat jaren geleden voorzegd werd, is gebeurd. Het gevaar uit het noorden is nu werkelijkheid aan het worden. Nebukadnezar staat op het punt in Jeruzalem te komen.

Waarom laat God Zijn Woord nog eens horen? Het staat er zo prachtig in vers 7: "Misschien zal hun smeekbede terechtkomen voor het aangezicht van de HEERE, en zullen zij zich bekeren, ieder van zijn slechte weg, want groot is de toorn en de grimmigheid die de HEERE tegen dit volk heeft uitgesproken." Zelfs nu roept God het volk tot bekering. De Heere zou het volk bij voorkeur willen sparen. Het is Hem er om te doen dat het volk het rechtmatige van Gods oordeel zal erkennen en Hem om genade zal smeken.
Datzelfde wil de Heere trouwens ook zo graag van u en van jou, die nog altijd met de rug naar Hem toe staat en die op deze wijze voortleeft. Hoor het toch, u die met een onverzoende schuld en een onvernieuwd hart reist naar dood en eeuwigheid: de Heere heeft geen lust in uw verderf en ondergang. Hij ontmoet u veel liever als een mens die aan Zijn voeten buigt en die met een verslagen hart belijdt: "Heere, is er voor zo'n zondaar als ik ben nog doen aan? Is er voor mij nog genade en ontferming te vinden bij U?"
Naar zo'n gebed luistert de Heere met heilige vreugde. Leeft deze bede misschien ook bij u, bij jou? Houd dan maar vol in het bidden en smeken om Zijn genade, want de Heere zal u zeker antwoorden. Hij zal tot u spreken van genade en vrede door het zoenbloed van Christus. Hij zal uw weeklacht en geschrei veranderen in een blijde rei.

Baruch leest de woorden van God voor. Onder zijn gehoor bevindt zich een zekere Michaja, op wie de toespraak diepe indruk maakt. Deze snelt naar het paleis, waar de "vorsten" bijeen zijn, d.w.z. belangrijke regeringspersonen. Zij horen iets over de voorgelezen boodschap van Baruch en willen de volledige boodschap horen. Baruch wordt dan door dit hoge gezelschap ontboden en weldra horen ze Jeremia's profetie aan en begrijpen dat deze boodschap van grote betekenis is voor de toekomst van land en volk. Daarom worden ze het er over eens, dat koning Jojakim dit alles moet horen. Overiens weten ze wel wat voor een man de koning is. Als hij de oordeelsprofetieën hoort, zal hij Jeremia en Baruch vast niet met rust laten, maar hen gevangennemen of misschien doden, zoals hij vroeger Uria deed. Dit willen deze hoogwaardigheidsbekleders voorkomen en daarom adviseren zij Baruch, dat hij zich samen met Jeremia verbergt. Dit is zeer zeker een sympathiek gebaar van deze koninklijke beambten.

Welnu, ze leggen de rol eerst weg en gaan dan tot de koning om hem alles mee te delen. Jojakim is met dit mondeling bericht niet tevreden en laat de boekrol dan ophalen door een zekere Jehudi en (zo lezen we in vers 21): "Toen las Jehudi eruit voor ten aanhoren van de koning en ten aanhoren van al de vorsten die rondom de koning stonden."

In gedachten treden we deze koninklijke zaal binnen. De koning en alle leden van de hofhouding zijn in vol ornaat bijeen. De samenkomst is in het winterverblijf. Omdat het koud is, staat er midden in de zaal een vuurpan. Hiernaast staat de koninklijke zetel en daaromheen staan de dienaren van de kroon. Jehudi, die naar voren getreden is, leest dan de rol van Baruch met de woorden van Jeremia voor. Of eigenlijk, de rol met Gods woorden. Voor de derde maal op deze dag wordt de rol voorgelezen, ditmaal in het paleis van de koning.

Ook tot ons komt het Woord van God. De boodschap aan ons adres bevat nog veel meer facetten dan de boodschap die tot Jojakim kwam. Achter het Woord van God zit Zijn liefde en bewogenheid waarmee hij verloren mensen zoekt, ook nu. Hij doet ons horen van die enige Naam die onder de hemel gegeven is, door Welke wij moeten zalig worden, de Naam van Jezus Christus. Laten wij toch het grote voorrecht zien dat God Zich in Zijn Woord tot ons richt. Door middel van dat Woord zoekt de Heere immers contact met ons? Hij roept ons toe om de paden van de zonde en de weg van de dood te verlaten. Hij wil ons brengen tot het leven met Hem. Zowel in Zijn ernstige waarschuwingen als in Zijn liefelijke nodigingen is het de Heere te doen om ons geestelijk en eeuwig welzijn. Het is Hem daarin heilige ernst. Laat ook ieder dit dit hoort er heilige ernst mee maken!

Dit was onze eerste gedachte: De Goddelijke boodschap wordt tot Jojakim gebracht.
We horen nu:

2. De boodschap wordt door Jojakim veracht.

Jojakim luistert naar het Woord van God dat hem wordt voorgelezen. Maar het is geen heilbegeerte en zelfs geen nieuwsgierigheid die hem drijft. Van meet af aan is hij vervuld met pure vijandschap tegen Gods boodschap. Hij begrijpt allang waarover de boekrol zal gaan. Natuurlijk weer over bekering en verootmoediging en aanzegging van het oordeel. Daar heeft hij een hartgrondige afkeer van. Maar hij weet er raad op. Telkens wanneer Jehudi drie of vier kolommen gelezen heeft, neemt de koning een schrijversmes, snijdt dat gedeelte van de rol af en . . . werpt het in de vlammen.
Ondanks protesten van enkele hooggeplaatsten gaat Jojakim hiermee door, onbewogen en cynisch. Steeds een ander gedeelte wordt in het vuur geworpen, net zolang totdat de hele rol in vlammen is opgegaan. Wat wordt deze vorst door duistere diepten gedreven! Wat komt er een vijandschap tegen God openbaar bij Jojakim! Alle omstanders moeten zien dat hij voor dat profetische woord alleen maar verachting heeft. Hij wil zeggen: "van het Woord van God trek ik me niets aan; het doet mij niets en het deert mij niet."
We lezen dat de koning en zijn dienaren niet verschrikten en hun klederen niet scheurden. Geen spoor van verbrokenheid, geen blijk van verootmoediging, geen vraag naar bekering. Jojakim is wel de ergste van dit gezelschap; hij is nummer één in hardheid en onbekeerlijkheid. Hij is vijandig op een agressieve manier. Hij móet zijn minachting voor Gods woorden demonstreren.
Hier is onvermengde en ongeremde haat. En nu heeft "haat" één ding gemeenschappelijk met "liefde": ze maakt vindingrijk. Jojakim heeft er over nagedacht hoe hij de Heere het meest kan krenken. En zo komt hij tot dit afsnijden en verbranden van Gods woorden. Het is alsof Jojakim wil zeggen: "Wil God spreken? Hij krijgt toestemming van mij. Wil Hij het Woord zelfs op schrift stellen? Goed, maar Hij moet van mij accepteren dat ik dit papier stuk voor stuk vernietig ten aanschouwen van andere mensen."

Wat deze koning doet is goddeloos, vijandig, satanisch. Er leven heel duistere afgronden in het menselijk hart! En waar is een mens al niet toe in staat, wanneer hij aan zichzelf wordt overgegeven?
Laten we niet vergeten, gemeente, dat het Woord van God altijd iets uitwerkt! In de ontmoeting met dit Woord, in de ontmoeting met Christus, Die in het kleed van Zijn Woord tot ons komt, komen de gedachten van het hart openbaar. Of we vallen voor de Heere neer in ootmoed en met smeking om genade. Of we zetten ons schrap tegen dat Woord en handhaven onszelf in onze vijandschap. Zo duidelijk komt de waarheid aan het licht van wat Simeon aangaande Christus profeteerde: "dit Kind is bestemd tot val en opstanding van velen in Israël." Die tweeërlei reactie blijkt ook in de dagen van Jezus' omwandeling. Als Christus onder Zijn volk verkeert, komen tollenaars en openbare zondaren tot Hem en vinden in Hem het leven. Maar de trotse, eigengerechtige Farizeeën handhaven zich in hun vijandschap en bieden fel verzet. Bij hen wekt het Woord de diepste weerstanden op. Ze roepen uit: "Weg met Deze! Kruis hem, kruis Hem!"

De geschiedenis van Jeremia 36 heeft zich de eeuwen door herhaald. In allerlei perioden van de kerkgeschiedenis zijn er bijbels verbrand. En men heeft - behalve Gods Woord - ook Gods kinderen verbrand of op andere wijze omgebracht. En vooral ook de boodschappers van het Woord hebben het vaak moeten ontgelden, bijvoorbeeld doordat zij de gevangenis in moesten. En nog altijd gaat het verzet dóór, op allerlei manieren.

Is het niet de geestelijke instelling van de moderne mens om in hoogmoed op de Bijbel neer te zien? Om er alleen maar wat minachting voor over te hebben? Zoals koning Jojakim niet van het dreigende oordeel wilde horen, zo keert de overgrote meerderheid zich af van de boodschap dat wij verdorven en verdoemelijke mensen zijn. In zo'n antieke gedachtengang moet nodig de brand worden gestoken! Jojakim hoorde ook de belofte van heil als het volk zich tot de Heere bekeerde.
Ook nu is bekering noodzakelijk. Maar alweer wordt dit als een ouderwetse en verouderde boodschap gezien. Waarom zou bekering zo nodig moeten? En zo is er heel wat in de Bijbel dat tot verzet prikkelt. Afkeer van de norm die God ons in Zijn Woord geeft, afkeer van het Evangelie van het kruis. Het is duidelijk dat in onze tijd veel maskers afvallen; de mens komt hoe langer hoe meer openbaar in agressieve vijandschap tegen God en het christelijk geloof. Dit komt o.a. in de literatuur openbaar en in veel uitzendingen van radio en TV. Tal van mensen wekken de indruk dat ze - net als Jojakim - pas leven wanneer ze de Heere zoveel mogelijk krenken en Zijn Woord bespotten.

Maar laten we ook eens dichter bij huis blijven en onszelf niet vergeten! Nee, wij zijn - vrijwel zeker - geen openlijke verachters van God en Zijn Woord, geen spotters of iets dergelijks. Wij verscheuren geen Bijbel en gooien hem niet in een vuurtje. Toch kunnen ook wij ons op een goedkope manier van Gods Woord proberen af te maken. Er is een "vroom" verzet, ondoorzichtiger en daarom gevaarlijker dan de daad van Jojakim. Er is een beleefde afwijzing van het Evangelie, die in feite ook een uiting van felle haat is. Achter een heleboel zogenaamde neutraliteit gaat de haat jegens het Woord van God schuil, ook binnen de kerk, op het erf van het verbond.
Enkele voorbeelden uit de praktijk noem ik hier. Als de Heere ons tot bekering roept, en ons antwoord is: "later misschien, maar nu nog niet", dan maken we ons van het Woord van God af. Als God ons op zonden wijst die we niet willen haten en loslaten, doen we weinig anders dan Jojakim deed. Wat kunnen we op een handige manier aan de stem van Gods Woord het zwijgen proberen op te leggen! Eigenlijk hanteren we dan wél een schrijversmes, zoals Jojakim. We zetten het mes van onze kritiek er in. Dit kan zelfs gebeuren terwijl we het met onze mond opnemen voor de Bijbel van kaft tot kaft. In de praktijk krijgen we dan vaak dit, dat we er een bijbeltje in de Bijbel op na houden. Wat ons niet aanstaat (bijv. over zelfverloochening of vergevingsgezindheid) bestrijden we niet openlijk, maar we houden het buiten de praktijk van ons dagelijks leven. Of we trachten het Woord te vervormen naar onze inzichten en meningen. En we proberen de scherpte van de aanklacht er uit weg te nemen.

Misschien zijn er jongeren die zeggen: "Ik kom in de kerk en op de catechisatie (en daar maak ik ook geen probleem van), maar verder moet God niets van me vragen." Zou dat een goede houding zijn? Geen sprake van. Het gaat God juist om ons hart! Het Woord van God is niet zoiets als een vrijblijvend verhaal, maar een pijl die op ons hart gericht is. Met minder kunnen we niet toe. Het roept tot omkeer op onze levensweg. Maar daar hebben we de Heilige Geest toch bij nodig? Vast en zeker! De Heilige Geest is juist het geheim van Gods Woord. Die Geest heeft ons niet alleen het Woord gegeven, Hij wil ook door het Woord en met het Woord werken. Laten wij, volwassenen en jongeren, daarom bidden om die Heilige Geest. En laten wij het Woord van God lezen en onderzoeken met het gebed: "Heere, open ons hart, ook mijn hart, voor Uw Woord door Uw Geest."

Wanneer de Heere dat doet, wanneer Hij ons hart opent, dan leren we buigen onder het Woord van God. Dan leren we het kennen in z'n ontdekkende kracht, want dat Woord legt door de bediening van de Heilige Geest de afgronden van ons bederf bloot. Maar we leren dat Woord ook kennen als middel tot zaligheid, als levenwekkend Woord, omdat het - eveneens door de bediening van de Heilige Geest - de Heere Jezus Christus aan ons hart openbaart en verklaart.

Zo hoorden we van twee zaken: ten eerste, de boodschap wordt tot Jojakim gebracht, ten tweede, de boodschap wordt door Jojakim veracht. We gaan nu horen:

3. De boodschap bewijst ondanks Jojakim haar kracht.

Wanneer Jojakim Gods woorden aan de vlammen prijsgeeft, dan blijkt hoe vijandig hij is, maar ook hoe klein en hoe onmachtig hij eigenlijk is. Let eens op de gezindheid van Jojakim. In die boekverbranding wil hij eigenlijk God zelf treffen. We kunnen het slechts met huiver uitspreken, maar het is een feit dat Jojakim 't liefst God voor zich zou willen dagen en Hém in het vuur zou willen werpen . . . En omdat dit niet kan, daarom grijpt hij naar de woorden van God. Maar . . . Die in de hemel woont, zal lachen, de Heere zal hen bespotten. De Heere wijkt niet voor deze koning, het zal omgekeerd zijn: de koning moet voor Hem wijken. De daad van Jojakim is uiteindelijk een stukje machteloosheid. De Heere is onaantastbaar en Zijn Woord is ook onaantastbaar. Niet één van de profetische woorden zal onvervuld blijven. Het kwaad over het land is ten volle besloten. Al ergert de koning zich er ten zeerste aan, toch is het waar: "De koning van Babel zal beslist komen en zal dit land te gronde richten en hij zal mens en dier eruit wegdoen." En wat Jojakim betreft: "Hij zal niemand hebben die op de troon van David zit, en zijn dode lichaam zal weggeworpen liggen, overdag in de hitte en 's nachts in de kou." Duidelijk blijkt dat God het eerste en het laatste woord heeft. Opnieuw komt Hij met Zijn boodschap tot Jeremia: "Neem u weer een andere rol . . ." Opnieuw moet Jeremia zijn profetieën te boek stellen, ja er moeten zelfs nieuwe aan worden toegevoegd. God waakt over Zijn eigen Woord en over de dienaren van dat Woord. Al wil Jojakim de boekrol verbranden en al wil hij Jeremia en Baruch aan banden leggen, hij maakt een misrekening. De Heere zet Zijn eigen werk voort. Zijn werk is niet gebonden. Alle boze raadslagen tegen God en Zijn Woord zijn uiteindelijk gebaren van onmacht, ook nu. De Bijbel moge dan het meest verguisde boek ter wereld zijn, het is ook het meest gelezen boek.
In vele talen is die gedrukt. Dat Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken. Hoeveel tegenstand dit Woord ook op zijn weg ontmoet, welke argumenten men ook aanvoert om zogenaamd te "bewijzen" dat dit Woord uit de tijd is, het blijft staan. Het Woord is niet gebonden, maar het zal doen hetgeen de Heere behaagt. Het vindt steeds weer een weg. En in de gang van dit Woord gaat Jezus Christus overwinnend voort, alle ongeloofsmachten ten spijt en in weerwil van alle vijandschap. Het Evangelie van Gods vrije genade, de boodschap van redding van verlorenen door Jezus Christus, zal zijn lichtbundels blijven werpen in het donker van deze wereld.

Wat een bemoediging is dit voor ieder die zich aan dat Woord gewonnen leerde geven! We zien om ons heen heel wat vijandschap en verzet, ongeloof en onverschilligheid - en het kan ons ontmoedigen. Maar laat u niet in de war brengen door allerlei ongeloofsstemmen die u aan willen praten dat het Woord geen adres meer heeft in deze moderne wereld. Het zal zijn werk blijven doen en zijn kracht blijven betonen. Want het is geen mensenwoord, maar het levende Woord van God. En God staat in voor de waarachtigheid van dat Woord!
Wat een voorrecht is het om met dat Woord bezig te zijn! Laat het onze bede met Psalm 119 mogen zijn: "Laat mijn voetstappen vaststaan in Uw woord." Dan wordt dat Woord voor ons een zaak van vreugde en we zeggen (eveneens met Psalm 119): "Uw Woord kan mij, ofschoon ik alles mis, door zijne smaak, en hart en zinnen strelen." En het stemt ons droevig, dat zovelen (net als Jojakim) met dat Woord afrekenen. Met het oog daarop zeggen we (nogmaals met Psalm 119): "Beken vol water stromen uit mijn ogen neer, omdat men Uw wet niet in acht neemt."

De zekerheid en de wetenschap dat dit Woord niet gebonden is, maar zegevierend voortgaat moge voor ons ook een reden tot bezinning zijn: hoe verkeren we onder dit Woord? Jojakim heeft niet gezien - niet willen zien - dat wie het Woord van God verbrandt, de fakkel werpt in zijn eigen huis. Die mens ontsteekt een vuur tegen zichzelf, een vuur dat niet verteerd wordt. Het is levensgevaarlijk om voort te leven in onbekeerlijkheid en onboetvaardigheid. "Zie erop toe, broeders", zo lezen we in de brief aan de Hebreeën, "dat er nooit in iemand van u een verdorven hart zal zijn, vol ongeloof, om daardoor afvallig te worden van de levende God."
Als we het Woord van God niet ontvangen in zachtmoedigheid en geloof, laten we de Heere buiten ons leven staan en doen we de Heilige Geest smaadheid aan. Dan zullen we door de kracht van dit Woord zelf buitengesloten worden. "Geen zondaar zal 't gewis verderf ontkomen, als in 't gericht door God wordt wraak genomen."

Aan ons heeft de Heere Zijn Woord toevertrouwd. Zondag aan zondag horen we de prediking van dat Woord. Heeft het ons reeds op de knieën gebracht? Als mensen die vanuit dat Woord hun schuldbrief thuis kregen? Als mensen die om genade leerden vragen? Als mensen die om de levende God Zelf verlegen werden? Heeft het Woord ons tot zulke geloofswerkzaamheden gebracht? Deze vraag mag u niet onverschillig zijn. Heden, zo gij Zijn stem hoort, verhardt uw hart niet, maar laat u leiden! Wij mogen nog leven in de dag van het heil en de Heere neemt Zijn Woord nog niet bij ons vandaan. Zie dan toe hoe u hoort! Jojakim verbrandde het Woord. Dat is een heilloze en schadelijke weg.

De Bijbel wijst ons een betere weg. Het is de weg van Samuël "Spreek, HEERE, want Uw dienaar luistert." Het is de weg van Maria, die een plaats had aan de voeten van de Heere Jezus. Het is de weg van allen die - buigend onder het Woord - het vonnis van Gods Woord moesten bijvallen en die als goddelozen hun gerechtigheid vonden in Christus alleen. Van hen geldt: "zalig zijn zij die het Woord van God horen en het bewaren."

Als daar ons leven mee getypeerd is, dan zullen we in deze wereld voor het Woord van God opkomen en er voor uitkomen. Het zal ons meestal niet in dank worden afgenomen. Dat is niet iets vreemds: het werd Jeremia en Baruch ook niet in dank afgenomen.

Maar dan mogen we wel tot onze bemoediging weten dat God aan onze zijde staat. Dat Hij ons vasthoudt en ons leidt naar Zijn eeuwig Koninkrijk. Naar dat Koninkrijk, waar alles gericht zal zijn op de eeuwige verheerlijking van de drieënige God.

En we bidden:

Uw Koninkrijk koom' toch o HEER!
Ai, werp de troon des satans neer;
Regeer ons door Uw Geest en Woord;
Uw lof word' eens alom gehoord,
En d' aarde met Uw vrees vervuld,
Totdat G' Uw Rijk volmaken zult.

Amen.

 



==