HET WONDER VAN DE HEERE IN SUNEM
Ds. H. de Graaf, Opperdoes
Psalm 116: 1 en 3
De Wet
Psalm 123: 1
Schriftlezing: 2 Koningen 4: 8 - 37
Psalm 103: 8 en 9
Psalm 68: 10
Psalm 84: 6
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Als aan de jongens en de meisjes van de catechisatie gevraagd wordt: in welk deel van de Bijbel gaat het over de Heere Jezus, dan zou het antwoord wel eens kunnen zijn: in het Nieuwe Testament. En toch: het gaat óók in het Oude Testament over de Heere Jezus. Hij zegt: Die zijn het die van Mij getuigen. En dan bedoelt Hij Mozes en de profeten: het Oude Testament. In het Oude Testament gaat het over de komende Christus en in het Nieuwe Testament over de gekomen en wederkomende Christus.
Zo gaat het ten diepste ook over Hem in 2 Koningen 4 bij het wonder van de opwekking van de zoon van de Sunemietische vrouw. De profeet Elisa is hier een type, een voor-afschaduwing van de Heere Jezus, Die het leven is en het leven geeft.
Elisa's naam betekent: mijn God is redding. En die redding blijkt wel heerlijk bij dat allergrootste wonder in het leven van Elisa, wanneer de Heere zijn gebed gebruikt om het zoontje van de vrouw uit Sunem op te wekken uit de dood.
Een machtig teken van de almacht van God, midden in onze vergankelijkheid en sterfelijkheid. Een teken, een prediking van Hem, Die de Opstanding en het Leven is.
Wat we hier lezen, gemeente, is openbaring van God. Zo is Hij en zo werkt Hij, Goddelijk verrassend, in dit leven en na dit leven. En Hij rust niet voordat Hij al de Zijnen met een onsterfelijk, verheerlijkt lichaam zal opwekken op de jongste dag en zal brengen aan de bruiloft van het Lam. Dit teken wil u leiden tot Christus, Die het Leven is.
We luisteren in 2 Koningen 4 naar
HET WONDER VAN DE HEERE IN SUNEM.
1. De Heere geeft.
2. De Heere neemt.
3. De Heere beschaamt niet.
1. De Heere geeft.
Aan de rand van de vlakte van Jizreël, in het Noorden van Israël, ligt het plaatsje Sunem. Daar woont een welgestelde, een rijke vrouw, die getrouwd is met een veel oudere man. Beiden hebben Gods Woord hartelijk lief en vandaar uit ervaren zij een band aan de dienaren van dat Woord, in dit geval aan de profeet Elisa, die leeft omstreeks het jaar 850 voor Christus.
Zij horen, door genade, bij de 7.000, die de knie voor de afgod Baäl niet gebogen hebben.
Zij zijn rijk aan aardse middelen. Dat is een geschenk van de Heere. Dat zij beiden de Heere en Zijn Woord lief gekregen hebben, is wel het grootste geschenk.
En gemeente, dat grootste geschenk, de liefde tot Hem en Zijn Woord, wil de Heere ook ons geven, niet automatisch, maar op het ootmoedig smeekgebed.
Sinds onze doop noemt Hij onze voornaam erbij: bidt en gij zult ontvangen. Hoor je dat, jongens en meisjes? Daar kun je nooit vroeg genoeg mee beginnen. O, nee, dan krijgen we niet alles wat ons hartje begeert, maar dan geeft de Heere ons wel het allergrootste geschenk: de liefde tot Hem en Zijn dienst. De Heilige Geest werkt en versterkt het . . . op het gebed.
Omdat hen zoveel gegeven is, dringt deze vrouw er bij de profeet Elisa op aan om bij hen te blijven eten, telkens als hij op doorreis is naar profetenleerlingen.
Kijk, hier heb je nu een gastvrijheid uit een gelovig hart, die in dienst staat van het werk in Gods Koninkrijk. Kennen wij dat ook, gemeente, al is het in andere vormen? Dat ons geloof uitkomt in de liefde voor alle werk in Gods Koninkrijk, te beginnen in eigen gemeente en verder voor zending en evangelisatie en de dienst van de christelijke barmhartigheid, dichtbij en veraf? Wat doen wij aan één van de minste broeders of zusters van de Heere Jezus?
Opvallend, 900 jaar later, bij de zakenvrouw Lydia in Filippi, diezelfde gastvrijheid. Wanneer gaat de deur van haar huis voor Paulus en Silas open? Als eerst haar hart is open gegaan, door de Heilige Geest, onder de prediking van de rijke Christus voor een verloren zondaar.
Ook vandaag nog geeft de Heere, temidden van het moderne heidendom, zulke openingen, zelfs over kerkmuren heen. Dan is er geestelijke verbondenheid, gastvrijheid en tafelgemeenschap, om samen te spreken over de dingen van Gods Koninkrijk. Zijn wij zo een gastvrije gemeente en blijkt het dat de ware liefde vindingrijk is?
Intens verdrietig, dat er mensen zijn, die het een opluchting vinden als de amtsdragers niet komen, of zo snel mogelijk weer verdwijnen, om dan zelf weer door te kunnen gaan in een ongeestelijke en wereldse stijl van leven.
De Heere roept ons, in het licht van Zijn alles gevende liefde, tot gastvrijheid, om ons daarop toe te leggen, met het oog op de verbreiding van het Evangelie (Rom. 12: 13). Vergeet de herbergzaamheid niet (Hebr. 13: 2). Bidt voor elkaar en dient elkaar en . . . weest gastvrij voor elkaar (1 Petrus 4). Als de liefde van God in ons hart is uitgestort, ervaren we: ik ben een vriend, ik ben een metgezel van allen die Uw Naam ootmoedig vrezen.
Het geloof van deze vrouw komt uit in de liefdewerken. Vandaar het voorstel aan haar man om een kleine gemetselde bovenkamer te maken op het platte dak, met daarin een tafel, een bed, een stoel en een lamp, het meest noodzakelijke meubilair, opdat de man Gods zich daar kan afzonderen als hij ben hen is. En zo gebeurt het.
Wat moet dit voor Elisa, in die tijd van algemene kerkverlating, een oase in de woestijn zijn geweest. Zij komen er openlijk voor uit dat zij de prediking van Gods Woord, waarin opgeroepen wordt tot bekering tot de God van het genadeverbond, hartelijk liefhebben. Een openbare geloofsbelijdenis in die tijd!
Hebben wij, gemeente, ons hart al zo verloren aan de Heere? Hij heeft er recht op en is dat zo eeuwig waard!
Een regeringspersoon sprak in verband met godsdienstvrijheid: ik ben op mijn veertiende van "mijn geloof afgevallen". Toen werd hij atheïst. En, zo zei hij, ieder heeft dat recht.
Maar als het gaat over de God van de Bijbel, hebben wij dan werkelijk het recht om van Hem af te vallen? Dat recht gééft Hij ons niet, maar in Adam, onze voorvader, hebben we dat recht genómen! En dat is onze ellende en schuld.
Het is genade, als het gaat leven in ons hart: Heere, en toch, U hebt recht op mijn hart en leven. Neem mijn leven, laat het Heer', toegewijd zijn aan Uw eer.
Dan beleven we, samen in het huwelijk of het gezin, of alleen: wat hebben we, aan gezondheid, aan middelen van bestaan, maar bovenal aan geloof en liefde tot de Heere, dat we niet eerst van Hem ontvangen hebben?
De Heere geeft nog méér. Elisa wordt gedrongen, om uit genade dat liefdewerk van die vrouw te gaan belonen. Via Gehazi laat hij vragen: U hebt zoveel voor ons gedaan, wat kan ik nu voor u doen? Misschien een goed woord voor u bij de koning of bij de generaal van het leger? Want bij beiden is de profeet bekend en bij beiden heeft hij toegang. Het bescheiden antwoord van die vrouw is, in de rust van het geloof: ik woon temidden van mijn volk. Met andere woorden: mijn familieleden kunnen, als het nodig is, hun invloed voor mij aanwenden, maar eigenlijk heb ik niets nodig.
Wat kan er dan voor haar gedaan worden, peinst Elisa. Gehazi merkt op dat hij in haar leven een stil verdriet heeft opgemerkt. Zij heeft helaas geen zoon, dus geen erfgenaam op weg naar de beloofde Messias. En kinderzegen is onmogelijk, want haar man is oud.
En dan . . . dan gaat de Heere geven! De vrouw wordt opnieuw geroepen en namens de Heere komt tot haar de vaste belofte: op deze zelfde tijd, over een jaar, zult u een zoon omhelzen!
Haar reactie is geen ongeloof, maar een teken dat zij deze belofte zomaar niet kan verwerken. Het is te groot en te mooi. "Och nee, mijn heer, gij man Gods, lieg niet tegen uw dienstmaagd, spiegel mij niets voor." O nee, dat toch alstublieft niet nog een keer, diezelfde strijd en tranen om tot overgave te komen aan Gods leiding en tot aanvaarding van mijn teleurgestelde verwachtingen in mijn kinderloosheid. Want dat is haar stille verdriet geweest.
En, gemeente, dat is het bij heel veel echtparen vandaag nog!
Maar wat een zegen, als we met onze teleurgestelde verwachtingen tot de Heere gaan en als Hij ons leert om ons verdriet en gemis en welke teleurstelling ook, in Zijn handen te leggen en . . . te laten.
Het wonder gebeurt. De Sunamietische geeft haar hart over aan de belofte van God. Zij raakt in blijde verwachting en precies een jaar later houdt een blijde moeder haar zoontje in de armen. O, wat heeft de Heere rijk gezegend! Zij mag moeder in Israël zijn op weg naar de beloofde Christus.
Deze geboorte? Het is een getuigenis, een levende prediking, voor het onbekeerde volk van God, daar en toen, maar ook voor ons vandaag: zo werkt de Heere! Hij maakt Zijn belofte, onverdiend en ongevraagd, waar!
Tegelijk is het een oproep: alleen als u zich bekeert tot de Heere en Zijn Woord, zal er door genade, toekomst zijn! Niet als wij onze eigen idealen, eigen huwelijk en gezin, eigen zaak, eigen koninkrijkje, het belangrijkste vinden, maar als de zaak van Gods Koninkrijk voor ons het belangrijkste is geworden, dan hebben we, zegt Jezus, leven en overvloed, ja eeuwige toekomst, door Hem en met Hem, op Gods tijd en op Gods wijze. Want de Heere geeft, maar ook zien we hier:
2. De Heere neemt.
Als dan dat jongetje opgroeit en een jaar of zes, zeven is geworden, is daar plotseling die verpletterende slag.
Op een hete dag, waarop de oogst wordt binnengehaald, is de jongen bij zijn vader. Hij kijkt naar de oogst, waar de knechten aan het maaien zijn en de schoven samenbinden. Op zijn kinderlijke manier helpt hij mee en loopt zich warm en dan ineens, die felle pijn. Hij grijpt naar zijn hoofd, een zonnesteek, en hij gaat huilend naar zijn vader: mijn hoofd, mijn hoofd!
De vader roept een knecht: draag jij hem naar zijn moeder! Ja, natuurlijk, naar moeder toe met dat zieke kind. Waar kan hij beter zijn dan bij zijn eigen, lieve moeder? En daar, op de schoot van zijn moeder, zit die jongen de hele morgen tot aan de middag en dan sterft hij.
Het meest felle verdriet treft deze moeder. Haar geloof, het goud van haar geloof komt in de smeltoven als de Heere gaat nemen wat Hij eerst heeft willen geven. In de beproeving stormt het van binnen: Is de Heere werkelijk zo, dat Hij eerst geeft en daarna neemt? Dat Hij eerst zo verrassend opbouwt, om daarna zo vreselijk af te breken? Dat Hij eerst levend maakt, om daarna te doden?
Zouden Gods beloftenissen hun vervulling missen?
O, zij weet het van Abraham, de vader der gelovigen, hoe hij bij wijze van spreken zijn Izaäk terugkreeg uit de dood, toen hij hem moest gaan offeren. Abraham bedacht in het geloof, dat God bij machte was om die jongen weer uit de dood op te wekken.
Zij weet van Elia, de voorganger van Elisa, hoe hij de zoon van de weduwe te Sarfath in het heidense Sidon mocht opwekken uit de dood.
Zou de Heere nu veranderd zijn? Zoiu Hij beschamen wie op Hem hopen? Nee, dat kan ze en dat wil ze niet geloven!
Wat ziet u bij deze fel getroffen moeder? Bij alles wat zij doet, zonder veel woorden, ziet u de spanning en de activiteit van het toevluchtnemend geloof!
Zij valt niet radeloos ter aarde. Zij doet wat anders. Ze draagt haar dode kind naar boven, naar de kamer van Elisa. Ze legt hem op het bed van de man Gods. Ze doet de deur van de kamer op slot. Ze gaat naar beneden en buiten roept ze haar man om een knecht en een ezelin, omdat ze snel een kort bezoek aan de man Gods wil brengen!
Op de vraag: waarom vandaag, het is toch geen bijzondere feestdag, is haar antwoord: wees maar gerust.
Ze laat de ezelin snel voortgedreven worden, een paar uur op weg naar de Karmel, naar Elisa. Ze gaat niet in op de Oosterse begroeting van Gehazi: is het wel met u, met uw man en met het kind?
Ja, zegt ze, alles is wel. Terwijl het helemaal niet wel is!
Nee, dat gaat ze niet tegen Gehazi zeggen. Zij vlucht naar de man Gods. Daar valt ze op de grond neer en grijpt zij de voeten van hem, die haar het goede geboodschapt heeft. Daarmee maakt ze duidelijk, dat ze bij de Heere wil zijn, bij Zijn Woord, bij de brenger van Zijn Woord en dan komt het bittere verdriet eruit: heb ik soms mijn heer om een zoon gevraagd? Heb ik niet gezegd: U moet mij niet misleiden, bedrieg mij niet? Met andere woorden: ik heb dit kind gekregen door Gods Woord en zal dat Woord nu op niets uitlopen en eindigen in de dood?
Zij is niet tevreden met de begeleiding van Gehazi. Trouwens, het is duidelijk dat Gehazi met het leggen van de staf van Elisa op het gezicht van de dode jongen, niets kan bereiken.
Nee, Elisa moet mee. Het Woord van de Heere moet mee. De Heere moet mee. En er moet om Zijn genade geworsteld worden.
En het toevluchtnemend geloof komt uit in de woorden: ik zal u niet verlaten! Ik ga niet bij u vandaan!
Hoort u hier de schreeuw van Jacob bij de Jabbok, als de Engel van de Heere met hem strijdt: ik laat U niet gaan tenzij Gij mij zegent?
En gemeente, is dat het gebed geworden in de nood van ons leven: Heere, ik ga niet bij U vandaan, ik zal U niet verlaten? U moet mee gaan. Neem, trouwe Zielenherder, mij arme, mee!
O, dan raakt u aan het hart van God, geopend in de meerdere Elisa, de Heere Jezus, de volkomen Redder, en om Jezus' wil wordt het dan ervaren: De Heere geeft, de Heere neemt, maar ook:
3. De Heere beschaamt niet.
Als Elisa meegegaan is, achter haar aan, en als hij ziet dat de jongen dood in de profetenkamer is gelegd, dan sluit hij de deur. Hier mag niemand bij zij, wanneer de knecht van God gaat worstelen met de Heere in het gebed, opdat dit kind weer levend mag worden en opdat die moeder en haar man het weer mogen weten en heel Israël het zal weten, dat alleen de Heere de levende God is, Die wonderen werkt en dat alleen Hij sterker is dan alle gevolgen van de zonde en alle machten van ziekte, dood en duivel.
Elisa buigt zich over de dode jongen heen om deze als het ware zijn levenswarmte te geven. Hij legt zijn mond op de mond van de jongen, zijn ogen op de ogen van de jongen, zijn handen op de handen van de jongen. En het lichaam van die jongen wordt warm.
Na die vermoeiende gebedsworsteling loopt Elisa heen en weer en breidt zich opnieuw over de jongen uit en de Heere doet het leven terugkeren in dat dode lichaam.
"Toen niesde de jongen zeven maal en deed zijn ogen open."
Alles wat hier gebeurt is vol van het wonder van God en vol van verwondering over dat wonder.
Als de moeder is geroepen zegt Elisa: neem uw zoon op.
We horen van haar geen woord, maar haar daden spreken des te meer.
Zij is een van die vrouwen, van wie de brief aan de Hebreeën zegt, dat ze, door het geloof, hun doden uit de opstanding hebben teruggekregen.
O het juicht in haar hart: de Heere beschaamt niet! Deze mijn zoon was dood en is weer levend geworden! En wat is het eerste wat deze moeder doet? Ze knielt neer aan de voeten van de man Gods en buigt met het hoofd op de grond, in aanbidding voor de Heere: de lofzang is in stilheid tot U, o God.
En dan neemt zij, sprakeloos van dankbaarheid, haar zoon mee de kamer uit.
Zien wij, gemeente hoe dit teken heen wijst naar Christus, de volkomen Redder van zonde en dood? Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven.
De persoonlijke vraag, met het gewicht van de eeuwigheid, is voor ons allemaal: is Hij uw Leven geworden? Hebben wij in het licht van Gods Woord, zo onze geestelijke nood gezien, dat we beleven: Heere, uit mijzelf kan ik niet voor U bestaan. Uit mijzelf ben ik geestelijk dood in de zonden en de misdaden, maar nu mag ik naar Uw genade-belofte het leven buiten mijzelf in Christus zoeken.
En dan beschaamt de Heere ons niet.
Dan maakt Christus Zijn Woord waar: Ik leef en gij zult leven!
En ook: wie in Mij gelooft, is reeds over gegaan vanuit de dood in het leven en wie in Mij gelooft, zal leven ook al was hij gestorven. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen zullen leven (Joh. 5: 25).
Zit u misschien met de vraag: hoe groeit die zekerheid in mijn hart, dat dit ook voor mij is? Moet ik niet eerst iets voelen of meemaken? Wel, de zekerheid groeit naarmate u de toevlucht neemt tot Christus alleen! Als het geloof maar gelooft en geoefend wordt in Christus. Hij is de inhoud van al Gods beloften.
Zo alleen groeit de zekerheid: mijn enige troost, beide in leven en sterven is, dat ik het eigendom ben van mijn trouwe Zaligmaker, Jezus Christus.
Wat nodigt Hij ruim en rijk: Kom tot Mij met uw blijdschap en uw zegeningen, maar ook met uw zonden en zorgen, met uw ziekte en angst.
Het kan wezen dat u of jij geopereerd moet worden en er nabehandelingen nodig zijn. Wat een spanningen. Welke kant gaan we er mee op? Naar de mensen alleen? Of grijpen we in gebed en strijd de Heere Jezus aan: Heere, ik ga niet bij U vandaan?
Het liefste werk van de Heilige Geest is om ons dat te leren: afzien van onszelf, de mensen en de omstandigheden om ons te werpen in de doorboorde handen van Christus.
Men heeft het wel eens over de geestelijke ligging van iemand. Welnu, de Sunamietische is ons tot een voorbeeld.
Wat is de enig goede geestelijke ligging? Als een bedelaar aan Jezus' voeten: Heere, ik laat U niet gaan.
Wat zegt de Heere dan tot u? "Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld" en "niemand zal Mijn schapen uit Mijn hand rukken", "Mijn oog zal op u zijn en Ik zal u niet begeven en u niet verlaten".
Is dat geen Goddelijke bemoediging, gemeente, vol van genade?
In 2 Koningen 4 komt Christus op u af. Hij is het Leven en Hij geeft het Leven!
Hier is troost voor echtparen die geen kinderzegen ontvangen hebben, voor ouders, die het gemis ervaren van een gestorven kind, voor weduwen en weduwnaars, voor alleenstaanden en vul uw eigen verdriet en teleurstelling en pijn maar in.
Christus ziet naar u om. En wie de toevlucht zoekt bij Hem, bij een open Bijbel, is ondanks alles, toch een benijdenswaardig mens.
Waarom? Omdat Hij, die de jongeman van Naïn heeft opgewekt uit de dood, en ook zijn vriend Lazarus en het 12-jarig dochtertje van Jaïrus, gisteren en heden Dezelfde is en tot in eeuwigheid. U mag delen in Zijn leven, in de weg van het gebed: een leven, door Zijn dood bereid, een leven, tot in eeuwigheid.
Hij alleen geeft dat, omdat Hij de meest vreselijke vloekdood, die wij verdiend hebben, gedragen heeft aan het kruis, onder het oordeel van God. Hij heeft aan Gods rechten volkomen voldaan. Hij heeft de straf op de zonde, de drie-voudige dood, gedragen: de geestelijke, de lichamelijke en de eeuwige dood, om zondaren met God te verzoenen.
Maar daarom ook heeft Hem de Vader een Naam gegeven boven alle naam, en is Hij de opgestane Levensvorst, om allen, die tot Hem vluchten, Zijn leven uit te delen, Zijn vrede en nabijheid.
En dan kan het zijn, dat u met de vrouw uit Sunem of met Job eerst veel ontvangen hebt van de Heere, maar dat u ineens in allerlei beproevingen terecht komt, omdat de Heere weer neemt, wat Hij eerst gaf.
De duivel wil ons dan slechte gedachten over Gods bedoelingen influisteren, maar hij zal het verliezen als u vlucht naar Hem, die door de Vader is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde.
Wie neerknielt aan Zijn voeten, bij een open Bijbel: "Heere, ik zal U niet verlaten," wel, die gaat het ook ervaren: en toch, de Heere beschaamt niet.
Laten we er dan, gemeente, werk van maken om bij de Heere te schuilen.
En als je jong bent? Hij laat Zijn rechten op jouw hart en leven gelden: Mijn zoon, Mijn dochter, geef Mij jouw hart!
Hij wil niet dat we verloren gaan op onze eigen doodlopende weg, maar dat we komen tot Hem en leven!
Een belangrijke vraag is: waar zullen we zijn als wij sterven?
Nog belangrijker is de vraag: wat doen wij in het heden van Gods genade met de roepstem van de Levensvorst?
Wie voor Hem nederig op de knieën gaat, zal van Hem Zijn wegen leren en zal het, ondanks alles, ervaren: de Heere beschaamt niet, allen die Hem aanroepen.
Dan mogen we leven met God in een verzoende relatie.
Dan hebben we op aarde, door het geloof, het eeuwige leven. Nu nog bestreden van buitenaf en van binnenuit. Nu nog onvolmaakt.
Maar straks zal dat eeuwige leven volmaakt zijn. Dan zullen we Hem aanschouwen, Die ons heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven.
Dan zal Hij allen die in Hem ontslapen zijn, en allen, die dan nog leven zullen en naar Hem uitzien, met een nieuw, verheerlijkt, onsterfelijk lichaam doen aanzitten aan de Bruiloft van het Lam.
Wat is uw geestelijke ligging?
Knielt u neer, net als de Sunamietische vrouw, aan Jezus' voeten, voor het eerst of opnieuw?
En doet u, net als Elisa, intense voorbede voor geestelijk dode zondaren, opdat ze nog mogen opstaan tot een geestelijk nieuw leven? Zou voor de Heere iets te wonderlijk zijn?
Houd aan, grijp moed.
De Heere beschaamt niet.
Hij kan en wil en zal in nood,
zelfs bij het naad'ren van de dood,
volkomen uitkomst geven.
Om Jezus' wil.
AMEN