Home
Kerkgeschiedenis
Preken
Diversen
Links
Contact

REKENEN OF DANKEN

Ds. H. Peet van Bunschoten

Psalm 147: 4 en 7
NGB Art. 13
Psalm 106: 26
Lukas 12: 4 - 21
Psalm 73: 13 en 14
Psalm 16: 3
Psalm 68: 10 en 17

Tekst: Lukas 12: 21. "Alzo is het met dien, die zichzelven schatten vergadert en niet rijk is in God."

Gemeente van de Heere Jezus Christus,

Bij Jezus dient zich een man aan die een geschil heeft met zijn broer over de nalatenschap van zijn vader. Zijn broer wil de erfenis niet met hem delen. Dat komt meer voor. De man heeft blijkbaar gedacht: Jezus heeft al zoveel problemen van mensen opgelost, zou Hij mijn probleem ook niet kunnen oplossen? Had Jezus zelfs geen demonen bedwongen? Zou Hij dan een onwillige broer niet tot de orde kunnen roepen? Bovendien, rabbi's deden vaker uitspraken in erfeniskwesties. Waarom zou Jezus dat dan nu niet doen? Hij zal bij Jezus zijn recht halen: zeg mijn broeder, dat hij met mij de erfenis dele.
Jezus is echter helemaal niet van plan om dat tegen zijn broer te gaan zeggen. De man vangt bot. Vindt Jezus dan niet dat deze man groot onrecht is aangedaan? Ongetwijfeld. Toch voelt Jezus zich niet geroepen om in deze zaak het beslissende woord te spreken. Jezus is niet gekomen om allerhande problemen op te lossen. Hij is gekomen om te verlossen. In dit perspectief zet Hij ook de vraag van deze man: mens, wie heeft mij tot een rechter of scheidsman over u gesteld? Let u eens op die aanspraak: mens! De man zag alleen de kwestie waardoor hij te kort kwam. Jezus ziet daarentegen de mens achter de kwestie, die zich om de verkeerde dingen druk maakte. Ja, hem was onrecht aangedaan, maar door de manier waarop hij er mee omging, deed hij zelf ook onrecht.
Jezus peilt de motieven achter de vraag die de man stelt. In de vraag hoorde Hij de taal van een hebzuchtig hart. Hij zou niet geholpen zijn als hij aan zijn geld kwam. Hij zou pas echt geholpen zijn wanneer hij van zijn hebzuchtig hart afkwam. Jezus wil voor deze man niet de erfeniskwestie oplossen. Hij wil hem van zijn hebzuchtig hart verlossen. Hij wil hem dus niet ergens aan helpen, maar ergens vanaf helpen. Daartoe is Jezus aangesteld: om te verlossen en daar laat Hij zich ook niet vanaf brengen door de vraag van deze man.
Wanneer Jezus dit heeft vastgesteld, kijkt Hij eens om Zich heen. Hij is immers de enige niet. Onder Zijn gehoor ontwaart Hij er meer met zo'n hebzuchtig hart. Zoals die ene zijn er zoveel. Daarom maakt Hij in de vermaning die volgt de kring ook veel breder. Hij spreekt allen aan: ziet toe en wacht u voor de gierigheid. Hij kijkt als het ware rond in de kring en vraagt: wie lijden er nog meer aan deze kwaal?
En als de Heiland hier de kerk eens rondkijkt? Moet Hij bij iemand van ons ook een dergelijke hartkwaal constateren? Hebt u misschien ook zo'n hebzuchtig hart? Ik zou u dan willen vragen: maar hoe moet u dan vandaag uw dankbaarheid tonen? Hebzucht en dankbaarheid zijn namelijk vijanden van elkaar.
Iemand die hebzuchtig is, heeft nooit genoeg. Je bent niet tevreden met wat je hebt, je bent juist ontevreden over datgene wat je niet hebt. Je wilt ook dat nog binnenhalen. Hebzucht heeft een scherp oog voor wat men mist en is blind voor datgene wat men wel heeft. Dankbaarheid daarentegen heeft een scherp oog voor hetgeen men wel heeft.
Een hebzuchtig hart staat u toch niet in de weg om echt dankdag te houden? U bent toch niet zo iemand die met jaloerse ogen kijkt naar wat een ander wel heeft, maar u niet? Ja, kunnen wij dankdag houden vandaag? Hebben we er een hart voor? De Heere is vandaag echt niet tevreden met de dank van onze lippen. Daarmee laat Hij Zich niet afkopen. Hij wil uw hart hebben. Zal nu zo ons hart op de tong liggen in ons danken? Of hebben we ons eerst te bekeren van onze hebzucht? Ja, want dankbaarheid en hebzucht wonen nooit in hetzelfde hart. Wil de dankbaarheid er in kunnen, moet eerst de hebzucht er uit. Moet u vanmiddag misschien eerst bidden om verlost te worden van uw hebzuchtige hart voor u aan danken kunt toekomen?
Hebzucht gaat uit van de veronderstelling: als ik heb wat mijn hartje begeert, dan ben ik binnen. In de gelijkenis die Jezus vertelt, blijkt echter dat je met al je bezit ook voor eeuwig buiten kunt staan. Al heb je nog zoveel geoogst, daarmee heb je het leven nog niet veilig gesteld. Bij alles wat je jouw eigendom kunt noemen, hoort nooit je leven tot je bezit. Een volle kluis, een hoge bankrekening is geen garantie dat je morgen nog leeft, laat staan je in het eeuwige leven zult delen. Laten we maar eens naar de gelijkenis van Jezus luisteren.

Eens rijken mensen land had wel gedragen. In gedachten zien we deze herenboer een bezoek brengen aan zijn akkers en wijngaarden. Hij kon zijn ogen nauwelijks geloven. Wat stond het er allemaal schitterend bij. O ja, hij had wel op een goede oogst gerekend. Het weer had best meegezeten. Maar dat het zo goed zou zijn . . . Nee, dat had hij niet gedacht. Wat stond de tarwe er goed bij. Het was een lust voor het oog. Naar zijn wijngaarden keek hij met niet minder voldoening. Hij had nog nooit zulke zware druiventrossen aan zijn wijnstokken zien hangen. Dit beloofde een grandioos jaar te worden.
Eigenlijk ging het een beetje te goed. Waar zou hij het allemaal moeten bergen? Zijn schuren waren veel te klein om een dergelijke oogst te kunnen opslaan. Hoe moest dat nu? Een luxe probleem. Hij dacht: weet je wat ik doe? Ik gooi de oude schuren tegen de vlakte en zet daarvoor nieuwe in de plaats. Wat dat me kost, haal ik er straks gemakkelijk weer uit. In gedachten zie ik hem naar zijn kantoortje lopen. Daar zal hij alles nog eens narekenen.
Ja, dat doet de man. Hij rekent: optellen, aftrekken - tel uit je winst. Wat zal ik aan de oogst verdienen? Wat zullen die nieuwe schuren me kosten. En wat is dan het batig saldo? Als hij zijn begroting klaar heeft, schitteren zijn ogen. In gedachten ziet hij de grotere schuren al verrijzen. Hij heeft zo goed geboerd, nu kan de uitbreiding van zijn bedrijf plaatsvinden. Als hij nu eerst maar eens alles onder dak heeft.
Gemeente, de schuren, de winst, het is het enige waaraan de man denken kan. Nog één keer rekent hij het na: het klopt als een bus. Vergeet de man niet wat? Vergeet de man niet te danken? De man houdt helemaal geen dankdag. Hij is zo druk met rekenen dat hij aan danken niet toekomt. Juist deze man heeft meer reden tot danken dan wie ook. Wie was het immers die het graan deed groeien op de akker? Was dat niet de Heere? Gaf Hij niet de wasdom? Wie was het die de druiven in zijn wijngaarden deed rijpen? Was het niet de Heere die hem dat alles gaf? Zie je dat niet, man? Wordt het dan niet tijd om te danken?
De Heere komt in heel zijn verhaal niet voor. Zijn hebzucht staat hem dusdanig in de weg dat hij aan danken niet toekomt. Hij kan alleen maar rekenen. Hij overleide bij zichzelf, zo staat er. Hij komt geheel niet buiten de cirkel van zijn eigen ik. Alles wordt meteen binnen die cirkel getrokken en wat er buiten ligt, wordt totaal niet in aanmerking genomen. De Heere blijft geheel buiten beeld. Ga het maar eens na in deze gelijkenis: het is ik voor en ik na. Hij zegt tot zes keer achter elkaar ik: wat zal ik doen, want ik heb niet waarin ik mijn vruchten zal verzamelen. Dit zal ik doen, ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen. En ik zal tot mijn ziel zeggen . . . Ja, en dan staat er ook nog tot vijf keer aan toe: mijn. Mijn vruchten, mijn schuren, mijn gewas, mijn goederen. En als klap op de vuurpijl staat er: mijn ziel.
De man heeft er blijkbaar nog nooit van gehoord: de aarde en haar volheid zijn des Heeren. Hij heeft er geen enkel besef van dat hij alles slechts in bruikleen heeft. Hij gaat er zelfs van uit dat zijn leven tot zijn bezit behoort. Alsof hij daar eigenmachtig over kan beschikken. God wordt zelfs niet genoemd als sluitpost van de begroting.
Deze man denkt: die oogst moet ik binnenhalen en dan ben ik binnen. Dan kan me niks meer gebeuren. Dan zit het goed voor nu en later. Dan is mijn leven veilig. Dat is de zonde van deze man. Hij heeft God helemaal buiten zijn leven gesloten, ja en denkt alleen maar aan zichzelf. Hij zoekt zijn zekerheid in zijn bezit. Het komt aan de oppervlakte in het niet meer danken, alleen maar rekenen.
Wat doen wij gemeente? Is het rekenen of danken? Doen we op deze dag niks anders dan de balans opmaken? Kijken we terug en dan naar onszelf? Wat heb ik verdiend? Of kijken we terug en vervolgens naar boven: Heere, is dit nu allemaal voor mij? Wat ging Uw hand ver open voor me. Hoe leven wij? Gaan onze vingers alleen maar over de rekenmachine? Of vlechten die zich samen tot twee gevouwen handen?
Zijn we zo aan het eind van het jaar alleen maar bezig met de vraag hoe wij geboerd hebben en zijn we al weer plannen aan het maken voor het volgend jaar? Om dan nog meer te verdienen. Alsof ons leven daarvan afhangt . . . Komt het niet in ons op dat het allemaal met God te maken heeft? Is dat ons leven: ik zei tot mijn ziel? Kunnen we alleen maar denken in termen van nog meer verdienen? Of zeggen we: Heere, hoe mag ik U nu dienen met het verworven bezit? Wat wilt Gij dat ik er mee doen zal? Denken we alleen maar in termen van: tel uit je winst. Of vragen we ons ook af: hoe mag mijn verdienste nu winstgevend zijn voor Gods zaak in deze wereld? Ik kan ook vragen: tellen we onze winst of tellen we onze zegeningen?
Mag je dan helemaal niet rekenen? Natuurlijk mag u wel rekenen. Natuurlijk mag u wel plannen maken. Wie een toren bouwt, berekent toch ook eerst de kosten. De vraag is wel vanuit welke gezindheid we het doen. Bent u wellicht het hele jaar aan het rekenen geweest om er nu vandaag achter te komen dat u aan danken nooit bent toegekomen? Of is het eerst danken, ja en dan de balans opmaken en wordt het dan als het ware voor u een voortdurend zegeningen tellen? Nee, dan reken je niet alleen maar voor grotere schuren, maar om de Heere groot te maken. Heere, gunde U me dat allemaal? Dan rekenen we niet slechts voor die nieuwe auto, die nieuwe caravan, dat grotere huis, dat nieuwe bankstel, dan rekenen we om ons er over te verwonderen hoever God Zijn hand opendeed. Doet de Heere in ons bezit nog mee?
Ons bezit wordt gevaarlijk bezit als we de Heere buiten beschouwing laten. Dan voelen we ons zo safe met wat we hebben, dat we denken: wie doet me wat? Ik ga er op bouwen. Ik leun er op. Ja om er uiteindelijk achter te komen dat het slechts een rietstengel is waar je mee omvalt. Ik heb een aardig appeltje voor de dorst. Het Zwitserleven-gevoel, u weet wel. Het is echter een gevoel dat je gemakkelijk bedriegt. Ik heb voor nu en later. Maar het later na de dood dan? Ach, daar moet je niet te veel aan denken. Ik zou er maar wel aan denken. Geen mens weet hoe dichtbij dat wezen kan!

Nee, deze man gaat niet bij God te rade. Hij vraagt niet: wat wilt Gij dat ik doen zal met mijn voorspoed? Hij denkt alleen maar aan grotere schuren. Het lijkt vrij onschuldig. Toch is het minder onschuldig dan het lijkt. Waarom doet hij het namelijk? Nou, als hij een goede oogst had, was hij natuurlijk niet de enige. Dan had ook zijn buurman een goede oogst en zijn overbuurman natuurlijk ook. Dan had iedereen het. En veel aanbod drukt uiteraard de prijs. Als de man nu alles direct op de markt bracht, zou de opbrengst toch tegenvallen. Daarom denkt deze man: als ik nu een poosje wacht, totdat het aanbod van koren een stuk minder is, dan beur ik een veel betere prijs. Het is een methode om de prijs op te drijven.
Op dergelijke methoden doelt ook het Spreukenboek als we daar lezen: wie koren inhoudt, vloekt het volk, maar zegening zal zijn over het hoofd van de verkoper. Het gebeurde in Israël wel dat vele boeren na een goede oogst koren achterhielden. Ja, soms gebeurde het zelfs in die mate dat er na een goede oogst toch een situatie van hongersnood ontstond omdat er nauwelijks aanbod was. Wie dan het koren op de markt bracht, kreeg natuurlijk een heel goede prijs.
Daarop speculeerde ook deze man. Hij dacht: als ik nu speculeer op een tijd van grote schaarste en dan mijn voorraad ga verkopen, kan ik goud verdienen. De armen werden daarvan uiteraard de dupe. Maar daar dacht deze man evenmin aan als aan de Heere God. Zijn enige vraag was: hoe word ik zo snel mogelijk nog rijker. Ja, en als hij dan zijn schaapjes op het droge had, kon hij het er van nemen: ziel, gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren, neem rust, eet, drink en weest vrolijk. Dan kon hij rustiger aan gaan doen en van het leven genieten.
Deze man heeft niet alleen geen oog voor God. Hij heeft evenmin oog voor zijn medemens. Dat hij van God ook wel eens zoveel gekregen zou kunnen hebben om er van door te geven, daar denkt hij niet aan. Het kwam niet in de man op dat God door zijn hand misschien ook wel de hand van de arme wilde vullen. Wat kan het hem schelen dat de wees en de weduwe creperen? Zij moeten zichzelf maar helpen. Hij doet het ook. Hij wenst gewoon niet gestoord te worden door weduwe en wees. Zaken zijn zaken. Als een grove egoïst denkt hij alleen aan zichzelf. Wie God uit het oog verliest, verliest ook zijn medemens uit het oog. Zou het daarmee ook niet te maken hebben dat onze samenleving steeds harder wordt?
Als je verleert naar boven te zien, ga je het ook verleren om naar je naaste om te zien. Dan is je bezit van jou en heb je het niet in bruikleen. Je gebruikt het alleen voor jezelf, terwijl God het je wellicht gaf om van te delen. Heeft God u misschien veel gegeven om veel te hebben om weg te geven? Of mag de Heere niet aan uw portemonnee komen? Dan moet ik vrezen dat Hij ook niet aan uw hart mag komen. Uit het hart zijn immers de uitgangen des levens.
Als God u misschien veel gegeven heeft, doet Hij dat niet alleen opdat we er zelf aan overhouden, maar om er mee te dienen. Iemand zei eens: we vragen ons wel eens af hoeveel we moeten weggeven. Misschien moeten we onszelf de vraag eens stellen: hoeveel mag ik voor mezelf houden? De man in de gelijkenis is met deze vraag gauw klaar. Hij houdt alles voor zichzelf. De naast heeft geen plaats in zijn leven. Alles draait om de as van zijn eigen ik.

Ik zei u al: de man kan goed rekenen. Maar gemeente, het wordt een misrekening. Hij dacht alles voor zichzelf te houden, maar hij krijgt er niets van. Hij moet zich gaan bezig houden met de vraag: voor wie zal het zijn? Zie hem daar eens zitten op zijn kantoortje. Hij zit daar nog wat te rekenen. En dan komt de Heere bij deze man op bezoek. Dit bezoek had hij niet verwacht. Er stond trouwens nog wel een bordje op de deur: niet storen. Maar de Heere stoort Zich er niet aan. Hij loopt binnen zonder te kloppen. Hij komt hem storen terwijl hij zit te rekenen. Hij brengt de Heere niet ter sprake. Hij spreekt de Heere niet aan. Maar de Heere hem wel.
Met een barse stem klinkt het door de ruimte van zijn kantoor: gij dwaas. Was deze man dan zo dom? Hij kon toch goed rekenen? Nee, aan intelligentie geen gebrek. Hij rekende echter niet met God. Daarom wordt zijn berekening toch een misrekening. God spreekt hem niet zonder reden aan als dwaas. Naar Psalm 14 is het toch de dwaas die in zijn hart zegt: er is geen God?
De Heere komt hem er aan herinneren dat zijn ziel, zijn leven niet behoort tot zijn bezit. Dat is van de Heere. En nu in deze nacht komt God het terugvragen. Van God kreeg hij het en nu moet hij het weer bij God inleveren. Hij heeft nog een paar uur en hij dacht nog wel een heel leven voor zich te hebben. Een leven van eten en drinken en vrolijk zijn. De Heere haalt er een streep door. Vannacht komt de Heere Zijn rekening bij hem indienen. Nee, dat is niet een rekening waarop staat wat deze man nog van God tegoed heeft. Het is de rekening die vermeldt wat hij God verschuldigd is. Van wat de Heere aan hem te kort kwam. Die rekening maakt duidelijk hoeveel hij bij God in het rood staat. Hij moet rekenschap geven. Van zijn geld, wat hij er mee deed, van zijn goed, hoe hij er aan kwam.
Gemeente, nu we het toch steeds over rekenen hebben. Rekenen we daar ook mee? Of kennen we alleen maar het rekenen van de man uit deze gelijkenis? Die som komt echt niet uit. Het wordt een grote misrekening. Als je met God niet rekent, als je met de vergankelijkheid niet rekent, dan moet de Heere je zo noemen: gij dwaas, ook al heb je nog zoveel boekhouddiploma's. We kunnen het wel wegdrukken, maar daarmee houden we de dood niet buiten de deur. Wie hier in de kerk lijkt verdacht veel op deze rijke dwaas? O ja, we bannen de dood het liefst uit ons denken. Ik hoorde eens iemand zeggen: we geloven pas dat we eindig zijn als de dokter het zegt. Maar lang niet altijd horen we het eerst van een dokter . . .
Soms komt het zo onverwachts. Ook wij moeten eens rekenschap geven. U en ik, van alles wat we deden met de zegen die ons werd toevertrouwd, met de voorspoed die ons werd geschonken. Als we dan niks anders te vertellen hebben dan dat we er grotere schuren van bouwden, valt te vrezen dat de Heere daarmee geen genoegen neemt. Sterker nog: dat is voor God niet te verantwoorden. Zijn we ons dat bewust? Ach, als het verontrust, houden we er gauw mee op en gaan we over tot de orde van elke dag: onze jacht naar nog meer bezit.
Mensen rekenschap geven van onze daden, daar is nog wel een mouw aan te passen. Hier hebben we met God Zelf te doen. Dan neemt de Heere ons leven in Zijn hand en weegt het: wat was er voor Mij bij? Nee, geld telt dan niet mee. Geld maakt ons leven dan echt niet zwaarder. Dat weegt voor God niks, ook al hebben we nog zo'n dikke portemonnee. Het maakt wel onze verantwoordelijkheid zwaarder. Het gaat in ieder geval niet mee naar de overkant.
In één klap is de rijke man uit de gelijkenis straatarm. Hij moet het allemaal loslaten. Met zijn bezit kon hij wel meer plaats creëren voor zijn graan. Hij kan er geen plaats mee verwerven in de hemel. Wat baat het een mens als hij heel de wereld wint en schade lijdt aan zijn ziel? Niets, maar dan ook helemaal niets. Dan komt het er niet op aan wat wij allemaal kunnen betalen. Het gaat dan over de vraag of we een ander hebben om te betalen. Of Christus onze Borg en Middelaar werd. Of we voor Zijn rekening liggen. Anders komen we een eeuwigheid lang alles te kort. Dan hebben we aan de andere kant van het graf alleen maar schulden. En van schulden kun je niet leven. Zeker niet eeuwig. Ja, het wordt dan duizend doden sterven. U huivert er wellicht voor terug: dat is wat! Ik moet er niet aan denken. Ik zou het maar wel doen. U mag er wel eens goed over nadenken of u alleen bemiddeld bent of dat u een Middelaar hebt. Ons leven duurt maar even. Het wordt kort dag en de eeuwigheid kan veel dichterbij zijn dan u denkt. Zal sterven voor u erven zijn?
U leeft toch niet alsof er nooit een eind aan komt? Overal mee rekenen, behalve met God rekenen. Hoogstens eens in een ernstige bui. We kunnen als het sterven wordt, echt niet zeggen: het komt me nu niet uit. Dan ben je niet alleen in een ogenblik je geld verloren. Als je Christus niet kent, ben je zelf verloren. De dood wenkt ieder uur. Maar dan voeg ik er wel in één adem aan toe: de levende Heiland wenkt ook ieder uur. Nog bent u welkom bij Hem. Hij heeft iets zoveel beters voor u dan geld en goed. Ook vandaag klinkt de ernstige boodschap: het gaat op de eeuwigheid aan.
U zegt: ik dacht dat we vandaag dankdag zouden houden. Moet dit nu aan de orde komen op dankdag? We zouden toch danken samen. Ja, maar hoe kun je danken als je God niet kent? Wie kan danken die genoeg heeft aan geld en goed? Wat doet dat de Heere een pijn, ook al zeggen we uit beleefdheid nog een keer: dank U wel. Maar wat moet de Heere er mee? Hij moet dan toch constateren: ze willen wel mijn gaven, maar Mijzelf moeten ze niet! Wat moet de Heere met zo'n dankzegging? HIj moet in zo'n geval toch Zijn plaats delen met de Mammon? Hij is dan toch voor u niet de Enige, terwijl Hij dat juist wel wil zijn!

Christus waarschuwt indringend tegen deze vorm van afgoderij: alzo is het met dien, die schatten voor zichzelf vergadert en niet rijk is in God. Daar zit het uiteindelijk allemaal op vast: niet rijk in God. Bent u dat wel? Mag u rijk zijn in God? Wanneer de Heere Zelf niet je rijkdom uitmaakt, ben je straatarm. Het doodshemd heeft nog steeds geen zakken. Alleen als je God hebt, houd je straks nog genoeg over, ook als je al je aardse bezittingen moet loslaten. Dan mag u God overhouden, want van die God kan ook de dood je niet scheiden. De dood brengt je dan juist veel dichter bij God. Denk eens aan die prachtige Psalmregel: bezwijkt mijn vlees en hart, zo is God de Rotssteen van mijn hart en mijn deel in eeuwigheid. O, als vlees en hart bezwijken, bezwijkt alles. Ja, maar dan bezwijkt God niet en word ik nog door die God opgevangen! Hoe rijk is dat.
Hebt u Hem nodig gekregen in uw leven? Hebt u Hem leren kennen niet maar als een God in het algemeen, maar als de uwe? Mag dat nu uw rijkdom wezen? Moet je daar dan hard voor werken? Moet je het eerlijk verdienen? Ach, daar is geen kijk op. Jezus deed daarvoor het zware werk. Zware middelaararbeid. Niet maar in het zweet van Zijn aanschijn, maar in het bloed van Zijn aanschijn. Hij werd arm om zondaren rijk te maken. Christus' armoede maakt rijk. Je zou het niet zeggen, maar bij deze arme en berooide Zaligmaker, die naakt aan een kruis hing terwijl zijn laatste bezittingen werden verdobbeld, valt veel te halen. Valt alles te halen. Door Hem mag je God leren kennen als jouw God, als uw God.
Ik heb niks om te betalen. Ik heb alleen maar schulden. Alles er door gebracht. Hij heeft alles aangebracht wat ik er heb doorgebracht. Zie, dat is het geheim. En als ik me nu als een arme bedelaar meldt bij deze Zaligmaker, maakt Hij me schatrijk. Gij weet de genade zegt Paulus, van de Heere Jezus Christus. Hij werd om uwentwil arm, opdat gij door Zijn armoede rijk zoudt worden. Dan rijk in God, rijk met God. Zou je dan nog tekort komen? Daar houd je aan over. Wie aan deze God niet genoeg heeft, zal nooit tevreden kunnen wezen. God is toch alles? Daar kun je voor eeuwig mee toe, of dacht u van niet? Inderdaad, dan vloeit je beker over!
Kunnen we daar nu ook voor danken op deze dankdag? Heere, dank u dat ik U kennen mag door de Heere Jezus Christus. Dat ik U mag kennen als mijn God door Jezus' middelaarwerk. Dat ik rijk mag zijn in de Heere. Nee, dan danken we niet alleen voor de zegen die rustte op ons werk. We danken dan ook voor de zegen die we ontvingen door Jezus' werk. Dankdag voor arbeid, Zijn arbeid vooral.
Nu gemeente, kunnen we ook danken voor die rijkdom? Het maakt veel verschil of u rijk bent of dat u rijk bent in God. Weet u zich daar nu rijk mee? Kan dat u bij tijden met een diepe vreugde vervullen? Dat God Zich in Christus aan u schonk? Dat u de zijne mag wezen en Hij de uwe wil zijn? Weet u, dan kunt u vandaag ook nog dankdag houden als u juist een moeilijke tijd door moest maken. Dan kunt u nog danken terwijl u veel ontnomen werd, uw gezondheid misschien, iemand van wie u veel hield. Bij alles wat ik missen moet, mag ik de Heere overhouden. Hem hoef ik niet te missen. Ook nu mij zoveel onheil getroffen heeft, blijft Hij de God van mijn heil. Dat is nu de zegen van het rijk zijn in God.
Het is een rijkdom die dieven je niet afhandig kunnen maken. Mot kan het niet aantasten. Roest kan het niet bederven. Wie rijk is in God, mag tot zijn ziel zeggen: gij hebt vele goederen opgelegd voor eeuwig: hoe groot is 't goed dat Gij hebt weggelegd voor wie U vrezen. Ja, dan kan ik rust nemen. Dan mag ik vrolijk zijn. Dan heb je altijd reden om te danken.
Begeert u zo rijk te zijn? Wie zo rijk wil zijn, hoeft zich niet omhoog te werken. Die moet buigen. Deze rijkdom ontvang je op je knieën. Voor gevouwen handen ligt die rijkdom binnen handbereik omdat het doorboorde handen zijn die het aanreiken. Jezus deed het zware werk er voor. Zijn doorboorde handen bewijzen het. Uit die handen mag u het ontvangen. Na alles wat u in het afgelopen seizoen hebt ontvangen, wil Hij nog veel meer geven. Christus is goedgeefs. Hij heeft het niet nodig voor Zichzelf. Daarom wil Hij het zo graag kwijt aan u. Dwaas bent u als u aan dit aanbod voorbij gaat. Wijs als u door de Geest van God gedrongen er op in mag gaan. Ja, hier word je nu echt wijzer van. Wijs tot zaligheid. Ik kan ook zeggen: rijk in God. Rijker kan niet.

AMEN