Home
Kerkgeschiedenis
Preken
Diversen
Links
Contact

GODS WERK IN NINEVÉ NA DE PREDIKING VAN JONA

Ds. J. Westerink van Utrecht-West

Psalm 34: 2
De Wet
Psalm 51: 9
Jona 3 en Lukas 11: 29-32
Psalm 86: 3, 4 5
Psalm 6: 8 en 9
Psalm 36: 2

Tekst: Jona 3: 5 - 10. "En de lieden van Ninevé geloofden aan God, en zij riepen een vasten uit en bekleedden zich met zakken, van hun grootste af tot hun kleinste toe. Want dit woord geraakte tot de koning van Ninevé, en hij stond op van zijn troon en deed zijn heerlijk overkleed van zich; en hij bedekte zich met een zak, en zat neder in de as. En hij liet uitroepen, en men sprak te Ninevé uit bevel des konings en zijner groten, zeggende: Laat mens noch beest, rund noch schaap iets smaken, laat ze niet weiden, noch water drinken. Maar mens en beest zullen met zakken bedekt zijn, en zullen sterk tot God roepen; en zij zullen zich bekeren een iegelijk van zijn boze weg, en van het geweld dat in hun handen is. Wie weet, God mocht Zich wenden en berouw hebben, en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen. En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun boze weg; en het berouwde God over het kwaad dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet."

Gemeente des Heeren,

Wanneer wij het Woord van God, dat vanmorgen onze aandacht vraagt, lezen als nieuwsgierige toeschouwers, dan stelt dat Woord ons voor een aantal vragen:
- Was de bekering van Ninevé echt?
- Kan God Die toch de Onveranderlijke is, berouw hebben?
- Kunnen onze werken ons redden in het oordeel van God?

Maar wanneer we de tekst lezen als Gods boodschap aan ons, wanneer we als betrokkenen luisteren, dan krijgen wij hier antwoord op een aantal vragen. Allereerst geeft dit Woord van God een helder antwoord op de grote levensvraag: "hoe krijg ik een genadig God?" U weet dat dat de grote vraag was waar Luther mee worstelde. Toen hij op die vraag antwoord kreeg was het alsof de poort van het paradijs voor hem openging. En vervolgens laat deze geschiedenis ons op een indringende manier zien Wie de Heere is voor een zondaar die zich bekeert. Kijkt u maar even naar het slot van dit hoofdstuk: "En Hij deed het niet". Zo is de Heere: Zijn barmhartigheid roemt tegen een welverdiend oordeel.

We willen samen gaan luisteren naar de boodschap van onze tekst, die ons spreekt van

GODS WERK IN NINEVÉ NA DE PREDIKING VAN JONA

1. De uitwerking van Jona's preek
2. De hoop van Jona's hoorders
3. Het berouw van Jona's God

1. De uitwerking van Jona's preek
U kent - neem ik aan - de geschiedenis van Jona, de profeet naar wie het Bijbelboekje genoemd is, dat in deze dienst voor ons openligt. Jona, een profeet die in Israël optrad in de dagen van koning Jerobeam II, een historische figuur dus zoals ook de Heere Jezus later heeft gezegd, krijgt van de Heere opdracht om naar Ninevé te gaan. Hij moet in opdracht van God de hoofdstad van het machtige Assyrische wereldrijk het oordeel van God aankondigen. Jona voelt daar niets voor en probeert aan de opdracht te ontkomen door per schip de andere kant op te vluchten. Maar de Heere haalt hem door middel van een storm en een grote vis terug. En wanneer Jona door de vis op het strand is uitgespuwd, krijgt hij opnieuw de opdracht om naar Ninevé te gaan en daar de boodschap van de Heere te brengen. Dat is op zichzelf al een wonder. De Heere wil van deze Jona gebruik maken, ondanks het feit dat hij geprobeerd heeft te deserteren uit de dienst. Jona heeft alle reden om tijdens de lange reis naar Ninevé te zingen: "Hij handelt nooit met ons naar onze zonden!" Hij laat er dan ook geen gras meer over groeien. Zodra hij de poort van Ninevé binnenkomt begint hij: "Nog veertig dagen, dan zal Ninevé worden omgekeerd."
Wat zal deze prediking uitwerken?

Onze tekst laat het ons zien. Het is eigenlijk ongelooflijk wat wij hier lezen. In de geschiedenis vindt dit zijn weerga niet. Gaat u maar na.
Noach heeft 120 jaren het oordeel van God over de oude wereld gepredikt. Maar niemand geloofde het woord van de Heere en niemand kwam tot bekering.
Lot gaat in Sodom zijn beide schoonzoons waarschuwen voor het oordeel dat de stad treffen zal. Maar zij denken dat hij een grapje maakt.
Koning Jojakim hoort de rol van Jeremia met de woorden van God voorlezen. Maar hij snijdt de rol in stukken en verbrandt hem. En hij is nog wel een bondeling.
Koning Belsazar schrikt hevig van Gods hand, die het oordeel van God over zijn leven schrijft op de muur van het paleis. Maar vervolgens gaat hij verder met eten en drinken en vrolijk zijn, terwijl in diezelfde nacht nog het vonnis wordt voltrokken.
En om maar niet meer te noemen: de Heere Jezus zegt van Jeruzalem, de stad van God: "Gij die de profeten doodt en stenigt wie tot u gezonden zijn in de Naam des Heeren!"
Zo iets zouden we hier ook verwachten. Mensen die spotten, die schouderophalend voorbijlopen. Mensen die schreeuwen: "Gooi die man de stad uit." Mensen die deze profeet doden om hem zo de mond te snoeren.

Maar was lezen we in vers 5?
De mensen van Ninevé geloofden! De hele stad raakt ondersteboven van de prediking van Jona: van het koninklijk paleis tot de stallen van de beesten toe. Mensen trekken een rouwkleed aan, ze roepen een vasten uit waaraan alle mensen en dieren zich moeten houden; ze zitten in de as; ze roepen om ontferming. We hebben het gelezen: de koning komt van zijn troon af. Hij legt zijn heerlijkheid af, alles waar hij trots op was en wat een symbool was van zijn macht en majesteit. Hij zit in zak en as terwijl hij toch één van de machtigste mensen van zijn tijd is en terwijl zijn volk hem als een god vereert. En niemand van het volk blijft achter. Ook de veestapel krijgt niet meer te eten en te drinken. U voelt wel aan: het hele openbare leven komt tot stilstand. Alle vermakelijkheden worden afgelast, alle zaken worden gesloten. Overal in de stad klinkt het geluid van schreiende kinderen die honger en dorst hebben en niet begrijpen waarom moeder niets te eten en te drinken geeft. Overal klinkt het geschreeuw van dieren die mee moeten lijden om wat mensen hebben gedaan. Loeiende koeien, blatende schapen, jankende honden, het klinkt allemaal even naargeestig. En boven dat alles uit het geluid van mensen die 'sterk roepen', schreeuwen om genade, om ontferming: "Erbarm U onzer."

Bovendien komt er een complete volksbekering op gang. Alle inwoners samen en iedereen afzonderlijk wordt opgeroepen om zich te bekeren van zijn boze weg en van het geweld dat in zijn handen is, dat wil zeggen, van alles wat de Heere tot toorn verwekt en om Zijn oordeel roept. Het valt op dat hier hetzelfde woord staat dat de Heere gebruikt tegenover Noach, wanneer de Heere Noach verklaart waarom Hij besloten heeft de aarde te verdelgen door de zondvloed.
Dat is wat geweest. U moet zich eens indenken dat zoiets in onze omgeving gebeurde: uitgaansgelegenheden die gesloten blijven, winkelstraten die leeg zijn, kerken die vol stromen, mensen in rouw die smeken om genade! En dat alles als uitwerking van één preek, één oordeelsboodschap.

Was het wel echt gemeend, wat hier gebeurde? Waren het geen tijdelijke indrukken, die al spoedig weer verdwenen?
Dat zal hier en daar heus wel het geval zijn geweest. Maar leest u eens wat er staat: "de mensen van Ninevé geloofden." Zo zou het er niet staan wanneer het hier en daar een enkeling was geweest, die de boodschap van Jona geloofde.
Misschien merkt iemand op, dat er staat dat zij geloofden "aan God." Is dat niet iets anders dan dat mensen geloven in God?
Het is in ieder geval van belang er op te letten, dat er niet staat: ze geloofden aan Jona, maar: ze geloofden aan God. Dat maakt al duidelijk dat zij in de boodschap van Jona de stem van de God van Jona hebben gehoord. Is dat niet beslissend voor het geloof, dat het in het Woord de stem van de Heere Zelf hoort? Daardoor krijgt het Woord zijn kracht: God spreekt er in en er door. Bovendien, voor 'geloven' wordt hier het werkwoord gebruikt dat we ook in Genesis 15: 6 tegenkomen, als daar van Abraham staat: "Hij geloofde in de Heere en Hij rekende het hem tot gerechtigheid." Dat is de eerste keer dat in een Schriftwoord iets doorklinkt van de rechtvaardiging van de zondaar door het geloof. Dat geloof vinden wij hier. Het is het geloof dat de Heere betrouwbaar acht en dat er diep van overtuigd is dat de Heere meent wat Hij zegt. Dat geloof verstaat: de Heere komt in dat Woord Zelf naar mij toe. Het is geen grapje, geen fabeltje, geen loze bedreiging. Er is geen twijfel mogelijk: nog veertig dagen en Ninevé zal worden omgekeerd. Hij heeft het Zelf gezegd.

Trouwens, het blijkt ook duidelijk, dat dit geloof echt is. Kijk maar naar het rouwkleed dat zij aandoen als een teken van diepe droefheid voor het aangezicht van die God Die tot hun stad komt met Zijn oordeel. Let u ook op de as, waar zij in gaan zitten. Daarmee zeggen zij: wij zijn als as, dat wil zeggen: wij zijn niets waard. As staat in de Bijbel tegenover een sieraad, iets dat waarde heeft. As is in de Bijbel soms een beeld van de afgoden, die immers ook niets voorstellen.
Daarbij vasten de inwoners van de stad. We krijgen de indruk dat dat een spontane reactie is op de prediking van Jona en dat het daarna een officieel karakter krijgt door het bevel van de koning. Maar hoe dan ook: niemand eet iets of drinkt iets. Dat is een belijdenis: wij hebben niets verdiend en alles verzondigd. Wij hebben geen recht op een hap brood of een teug water. En gelijkertijd krijgen wij de indruk dat de Ninevieten zich geen tijd gunnen om iets te eten of te drinken. Ze concentreren zich op wat het meest wezenlijke is. Ze zijn niet bezig met de vraag "wat zullen we eten of wat zullen we drinken?" Jezus zal later zeggen dat dat een vraag is die heidenen - let u daar op: heidenen! - bezig houdt. De Ninevieten zoeken God. Zoals we dat in Handelingen lezen van Saulus van Tarsen: hij heeft geen recht op eten en drinken. Hij heeft er ook geen trek in. Maar hij heeft er ook geen tijd voor. Er is maar één ding dat telt: genade! Daar roepen ze om, dag en nacht.

Er is nog iets dat pleit voor de echtheid van het geloof van de mensen van Ninevé. We lezen ook van bekering. Daar gaat echt geloof altijd mee samen. Denkt u maar aan het woord uit het Evangelie dat spreekt van vruchten van geloof en bekering. En aan de prediking van de Heere Jezus: "Bekeert u en gelooft het Evangelie." En in navolging van hun Heere doen de apostelen in Handelingen hetzelfde: ze prediken de bekering tot God en het geloof in Christus. Waar geloof gaat gepaard met bekering. Bekering is in het leven van een zondaar openbaring van het ware geloof. Die twee zijn niet los van elkaar verkrijgbaar. Waat het ene is is het andere. Waar het ene ontbreekt ontbreekt ook het andere. De Ninevieten keren om van hun boze weg. Hun leven veranderde. Heel concreet breken zij met verkeerde gewoonten en persoonlijke zonden.
Vooral op dit punt worden altijd weer de vragen naar de echtheid gesteld. Was het een zaak van het hart of was het alleen maar een reactie van angst? En was het allemaal niet tijdelijk? Later heeft de Heere immers alsnog Zijn oordeel over Ninevé voltrokken?
Dat is waar maar dan zijn we een paar generaties verder. Volgende geslachten zijn teruggevallen in het heidendom en in de zonde. Er is van deze bekering niets overgebleven. Maar dat kennen wij toch ook. We zien het om ons heen. Plaatsen waar het Evangelie veel vrucht heeft gedragen en waar vandaag alleen de stenen nog spreken van dat werk van de Heere in het voorgeslacht. Dat is toch vaak ook de pijn van ouders die een kind de wereld in zien gaan. Het nageslacht van dat kind weet straks niets meer van God en Zijn dienst.
Weet u echter wat hier beslissend is? Wat zegt de Heere van deze bekering van Ninevé? U vindt het antwoord in vers 10: "God zag hun werken dat zij zich bekeerden van hun boze weg; en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet." En wat zegt de Heere Jezus: "De mannen van Ninevé zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht, en zullen het veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona." Voor bekering gebruikt de Heere Jezus hier het woord voor innerlijke verandering, hartelijke bekering. De Ninevieten zullen in het oordeel getuigen á charge zijn tegenover de inwoners van Jeruzalem. Zij bekeerden zich op één preek van Jona!

Hoe heeft dat kunnen gebeuren?
Voor het antwoord op die vraag moeten wij niet naar Jona kijken alsof hij zo'n succesvolle prediker is. We moeten naar de Heere kijken. Deze mensen geloofden; daar kwam die hele verdere reactie uit voort. En dat geloof, daarvan schrijft Paulus in Efeze 2: "Uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave."
De Heere werkte door het geloof in de harten door middel van de prediking en zo kwam het tot ware verootmoediging, oprecht berouw en waarachtige bekering. Toen de Heere die werken zag, zag Hij de vrucht van Zijn eigen werk.

Is die vrucht er in ons leven?
Het is duidelijk wat de oorzaak is wanneer verootmoediging, berouw en bekering ontbreekt. Dan ontbreekt het geloof dat de Heere betrouwbaar acht.
Ja maar, zegt u, wanneer het geloof Gods gave is, dan kan ik daar toch niets aan doen? Denkt u daar eens over door: waar kunt u niets aan doen? Dat u niet in God gelooft; dat u Hem niet betrouwbaar acht; dat u denkt dat God net als een mens liegen kan, dat u Hem voor een Leugenaar houdt? Wees eens eerlijk: dat ligt toch niet aan God? Hij heeft u toch nooit oorzaak gegeven om zo over Hem te denken? U hebt God toch nog nooit op een leugen betrapt? Wanneer wij zo denken dan ligt dat aan onszelf. Het is de ergste zonde: God voor een Leugenaar houden. Dat wil de satan zo graag.
Zou u deze zonde maar niet aan de Heere belijden: Heere, ik geloof U niet op Uw woord; ik vertrouw U niet. Stel u voor dat de mannen van Ninevé straks ook tegenover u staan in het gericht als getuigen! Laat deze boodschap u brengen tot verootmoediging, tot bekering!

2. De hoop van Jona's hoorders
Maar zou ik dan nog behouden kunnen worden? Zou er voor mij nog ontkoming zijn aan het gericht? Voor zo'n ongelovige, die al zolang onder de prediking van het Woord mag zitten en nog altijd onbekeerd is gebleven?
Laten we nog eens even verder luisteren naar de geschiedenis van onze tekst.
Die mensen in de grote wereldstad, de koning en zijn onderdanen, moesten zichzelf veroordelen. Ze worden niet opstandig. Ze vinden niet dat God hen onrecht aandoet. Ze erkennen alleen maar: de Heere meent wat Hij zegt en Hij heeft het recht om zo met ons te handelen. Niemand van ons is rechtvaardig. Bij het licht van Zijn Woord zagen ze dat hun wegen boos waren. Ze ontdekten dat hun werken beheerst werden door geweld en door onrecht zodat ze hen doemwaardig maakten. Zo gaan ze naar de Heere. Ze roepen om genade als het enige dat overblijft voor een misdadiger die zijn rechten heeft verspeeld.
Zou dat roepen helpen? Dat wisten zij niet zeker. Ze hadden immers geen rechten. En genade is nooit vanzelfsprekend, nooit natuurlijk. Genade is altijd weer een wonder, onverdiende, vrije gunst, waar een zondaar nooit op rekenen kan, maar waar hij wel op hopen mag.

Nu, hoop hebben ze daar in die grote stad. U hoort dat in het bevel van de koning. Die hoop is het motief voor het bevel: "Wie weet, God mocht Zich wenden!"
Het is wonderlijk zo'n woord te horen uit de mond van zo'n Assyrische heiden. De mensen in het Tweestromenland leefden bij de onveranderlijke loop der sterren, waarin alles vast besloten lag. Wanneer zij vanuit hun eigen godsdienstig denken hadden gereageerd, dan zouden ze berustend hun schouders hebben opgehaald: als de goden dat met ons van plan zijn, dan is er toch niets aan te doen. In dat "wie weet" en de gedachte aan de mogelijkheid dat God Zich wenden, Zich omkeren zal en berouw hebben, ligt een nieuw bewijs van de waarachtige bekering die hier plaatsvindt. Ze bekeren zich van de dode afgoden tot de levende God.

U vraagt hoe de Ninevieten ontdekt hebben dat de Heere anders is dan hun goden; dat de Heere een bewogen God is, Die Zich laat verbidden?
Dat hebben ze van Jona geleerd. De Heere Jezus zegt in het Evangelie: in Jona hadden de mensen van Ninevé een teken. Jona was een teken bij de boodschap die hij bracht. Dat wil zeggen dat zij de geschiedenis van Jona hebben gekend.
Hoe dat gegaan is? Dat laat zich denken. Toen Jona begon te preken in de stad, hebben de mensen hem gevraagd wie hij was en waar hij vandaan kwam en waarom hij deze boodschap verkondigde in hun straten en hoe hij wist van die veertig dagen en het oordeel daarna. Toen heeft Jona verteld, dat de God van Israël hem gezonden had om te prediken en dat hij er zelf eigenlijk helemaal niet voor voelde aanvankelijk om die boodschap te gaan brengen. En toen de mensen door hadden gevraagd, waarom hij dat niet wilde, toen was het verhaal gekomen van zijn ongehoorzaamheid en van zijn vlucht. Uiteraard had toen iemand doorgevraagd waarom hij eigenlijk niet wilde. En toen was het hoge woord er uit gekomen, dat de Heere een God is, barmhartig en genadig en berouw hebbend over het kwaad. Dat gunde Jona de mensen van Ninevé niet, omdat die grote stad een bedreiging vormde voor zijn volk Israël. En Jona had erbij verteld, hoe genadig en barmhartig de Heere voor hem was geweest en hoe de Heere hem via die vis opnieuw op pad gestuurd had als Zijn boodschappenjongen.
Zo werd Jona, de man uit de vis, een teken van de lankmoedigheid en de barmhartigheid van de Heere. Ook in Zijn oordeelsaankondigingen is Hij de Heere Die niet wil dat sommigen verloren gaan maar dat ze allen tot bekering komen. Daarom komt het oordeel over de grote wereldstad en zijn inwoners niet zonder meer al had de Heere dat kunnen doen. Eerst waarschuwt de Heere. Hij geeft een tijd van voorbereiding: veertig dagen. En het getal veertig duidt in de Bijbel altijd op een periode van voorbereiding op wat komen gaat.
Zo hadden de Ninevieten hoop gekregen en moed gevat. Als ze niet geloofd hadden dat de Heere barmhartig en genadig is, hadden ze verslagen gewacht op de dingen die komen zouden. Of ze hadden gezegd: "Laten we eten en drinken en vrolijk zijn; nog veertig dagen en dan is het afgelopen. Geniet er nog maar even van!"
Nu zeggen ze tegen elkaar: Wacht op de Heere! Roep Hem aan! Wie weet, God mocht Zich wenden!
Daar ligt de grond voor hun hoop: in het teken van Jona.

Nu mogen we de lijnen vanuit deze geschiedenis doortrekken, zoals de Heere Jezus dat heeft gedaan toen Hij zei: "Meer dan Jona is hier. Gelijk Jona de Ninevieten een teken is geweest, zo zal de Zoon des mensen het zijn voor dit geslacht."
Hier wordt de weg gewezen aan ieder, die de oordeelsprediking niet meer naast zich neer kan leggen, er niet meer schouderophalend aan voorbij gaat, er spottend om lacht of in valse gerustheid zegt: ga maar weer slapen; je hoeft niet bang te zijn. Dit is de weg voor wie buigt omdat hij ontdekt dat het de Heere is Die met hem in het gericht gaat en dat hij de Heere gelijk moet geven en zichzelf moet veroordelen.
Dit is de weg: blatend als een verloren schaap, kermend als een mens in doodsnood, roepend vanuit de diepte als een ontdekte zondaar. Dit is de weg: naar de Heere, Die Zijn barmhartigheid en genade bewezen heeft toen Hij zelfs Zijn eigen Zoon niet spaarde maar Hem overgaf opdat zondaren door Hem zouden worden gered van een welverdiend oordeel. Dit is de weg: naar die God toe: "Wie weet . . . !" Christus is het Die gestorven is, wat meer is Die ook opgewekt is, Die ook aan Gods rechterhand is, Die ook voor ons bidt! "Wie weet, Hij mocht Zich wenden. Bij de Heere zijn uitkomsten zelfs tegen de dood."

Wanneer we zo de toevlucht nemen tot de Heere, hebben wij niets in onszelf waarop wij pleiten kunnen. Dan zitten wij in zak en as: doemwaardige schepselen met lege handen. Maar er blijft één ding over, één weg open: "Zij sloegen het oog op God; zij liepen als een stroom Hem aan. Hij liet hen nimmer schaamrood staan. Hij wendde straks hun lot." Zo bidt een mens die geen rechten meer heeft, maar om genade smeekt en daarbij in beroep gaat bij de Heere zelf. Dan zeggen we: "Heere, zo bent U toch, in de Heere Jezus! Hij is toch het teken van Uw grondeloze barmhartigheid!
"Wie weet . . . om Jezus' wil!"
Och, op dit punt zitten wij soms toch nog met allerlei vragen. Meen ik het wel echt? Is mijn gebed wel goed?
Weet u waar de echtheid blijkt? Dat ziet u hier. Dit roepen tot God is vrucht van het geloof en het gaat gepaard met waarachtige bekering. Kijkt u maar in vers 10: "God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun boze weg." Hier gebeurt wat Jesaje profeteert: "De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Heere. Zo zal Hij Zich zijner ontfermen. En tot onze God, want Hij vergeeft menigvuldig."Dan vergaat de lust tot zondigen omdat zonde doemwaardig maakt. Dan wordt de zonde een last en wij keren er ons vanaf zoals de verloren zoon en wij zoeken de Heere met smeking en geween. Dat is Gods werk in zondaren, dat Hij ook voleindigen zal.

3. Het berouw van Jona's God
Kijkt u maar naar het slot van onze tekst, die machtige rijke woorden, boordevol van Gods oneindige ontferming: "en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet."
O, ik weet wel, wij kunnen dat rijke woord zijn glans benemen met onze vragen. U zit er misschien op dit ogenblik ook mee. Kan God berouw hebben? Kan ons gebed Hem verbidden? Kan onze bekering Hem op andere gedachten brengen? De Heere is toch de Onveranderlijke? Al Gods werken zijn Hem toch van eeuwigheid bekend? Zijn Raad zal toch bestaan?
Mag ik u eens vragen: weet u wat die Raad van God inhoudt? Waarin blijkt dat Hij de Onveranderlijke is?
Hierin: "Wie Hem aanroept in de nood, vindt Zijn gunst oneindig groot." Omdat de Heere de Onveranderlijke is, blijft van Hem gelden dat Hij de goddeloze verdelgt en de nederige genade schenkt.
Dit berouw laat ons de Heere zien zoals Hij is: barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Zoals de laatste woorden van onze tekst ons Hem tekenen, zo is de Heere: "En Hij deed het niet." Zo was de Heere in de dagen van Jona, zo is de Heere in de dagen van Hem Die meer is dan Jona: de Heere Jezus Christus. Het is alleen nog veel duidelijker geworden sinds de Heere Jezus ons Zijn Vader heeft doen kennen als de Vader van de verloren zoon, Die met innerlijke ontferming bewogen zo'n verloren mens uit de wereld naar huis ziet komen.

Dit is een machtig evangelie voor wie in zonde geleefd heeft en zijn leven heeft verbeurd. Voor wie als een ongelovige jaren lang God voor een leugenaar heeft gehouden en moet belijden: ik vertrouwde Hem niet. Voor een mens die eigen wegen is gegaan en aan de kennis van Gods wegen geen lust had. Wij moeten belijden: ik heb de dood verdiend. Ik ben hel- en doemwaardig. Als God met mij in het gericht gaat, dan kan ik niet bestaan.
Dat is toch zo? Dat probeert u toch niet langer te ontkennen en te ontkrachten? Wat ik u vragen wil: doe dat toch niet, want dan blijft de toorn van God op u en dan zal het vreselijk zijn te vallen in de handen van de levende God.
Maar wanneer u zich niet meer groot kunt houden onder de prediking van het Woord van God; wanneer u koning af wordt en van uw troon af komt en uzelf moet veroordelen: ik heb de dood verdiend; wanneer u geen andere weg meer open blijft dan de weg naar de troon waar u uw Rechter om genade smeekt, dan mag ik u verzekeren: "Hij handelt nooit met ons naar onze zonden." Zie maar in Ninevé: "Hij deed het niet!"

Zo is de Heere, de God van Jona, de Vader van de Heere Jezus Christus. Hij heeft geen lust aan onze dood. Zijn barmhartigheid roemt tegen een welverdiend oordeel. Zijn ingewanden rommelen van barmhartigheid. Zijn hart keert zich om in Hem. Hij zegt: Ik veroordeel u niet; ga heen in vrede.

In Ninevé hebben ze moed gegrepen en zijn ze opgestaan aan het einde van de veertigste dag. Wat een wonder: "Hij deed het niet!"

De HEER' heeft mijne klacht,
Met toegenegen oren,
Genadig willen horen,
En al mijn smart verzacht.
De Heere wild' op mijn kermen,
Zich over mij ontfermen:
Hij heeft mijn stem verhoord.

AMEN