Home
Kerkgeschiedenis
Preken
Diversen
Links
Contact

DE HEERE VERLOST DOOR MIDDEL VAN JONATHAN

Ds. A.K. Wallet van Naarden

Psalm 42: 1
De Wet
Psalm 78: 5
1 Samuël 14 : 1 - 15
Psalm 77: 1 en 11
Psalm 3: 3 en 4
Psalm 68: 10

Daarin beluisteren we

1. Geloofsvertrouwen.

We denken aan vers 6: "Jonathan nu zeide tot de jongen, die zijn wapenen droeg: Kom en laat ons tot de bezetting dezer onbesnedenen overgaan; misschien zal de HEERE voor ons werken; want bij de HEERE is geen verhindering om te verlossen door velen of door weinigen."

2. Geloofsoefening.

Denk aan vers 12: "Verder antwoordden de mannen der bezetting aan Jonathan en zijn wapendrager, en zeiden: Klimt op tot ons, en wij zullen het u wijs maken. En Jonathan zeide tot zijn wapendrager: Klim op achter mij, want de HEERE heeft hen gegeven in de hand van Israël."

Gemeente, allerlei zaken moeten in het gebruik beoefend worden. Kinderen, je kunt wel eens wat zien in de winkel of bij een ander en dan zeg je: dat is heel mooi, dat zou ik ook wel willen hebben. En dan krijg je het, bijvoorbeeld een fietsje en dat ziet er allemaal heel mooi uit en dan ga je er op zitten en dan zak je er door. Ja, dat is toch eigenlijk niets. Het leek wel zo mooi aan de buitenkant maar je kunt het niet gebruiken. Zo zijn er zoveel dingen die wel mooi zijn van de buitenkant maar ze hebben geen degelijkheid in zich. Je kunt ze niet gebruiken.
Zo is het ook in het geestelijke leven. Aan de buitenkant mooi, aan de buitenkant schittering en glans. Maar hoe is dat nu in het gebruik? Want wij kunnen allemaal natuurlijk mooi praten. Mooiprater heet ook zo'n man in het boek van Bunyan. Maar als het nu in de praktijk gebruikt moet worden, de zaken van het geloof. Dan blijkt wat dat geloof vermag. Is het ook echt geloof ? Of was het alleen maar een zaak van mijn jasje? Was het alleen maar een zaak van mijn belijden zonder het hart? Vandaar dat wij ook onderwezen worden in de heilige schrift in de waarachtigheid van het geloof. Wat is dat geloof nu? En hoe merk je nu dat geloof in je leven? Hoe komt dat nu ook openbaar?
Wel, in de strijd. God leert heel zijn kerk strijden. Dat is een strijdende kerk. Geen kerk die aan de kant staat en die precies weet hoe het allemaal moet: die moet daar staan en die moet daar staan. Daar zijn er genoeg van. Nee, het gaat om een strijdende kerk, die zelf de wapens in handen krijgt en die zelf leert oorlogen, leert strijden. Dan gaat het natuurlijk over de strijd van het geloof, waarvan de apostel spreekt: strijd de goede strijd des geloofs. Onheilige strijd is er voldoende, ook op het kerkelijke erf. Maar het gaat om die heilige strijd, die in de naam van de Heere gestreden mag worden.
Wij komen hier in ons tekstgedeelte Jonathan tegen. Jonathan, die een zoon van Saul is. Het blijkt dus dat Saul al grote jongens heeft. Eén van hen, dat is de oudste, is Jonathan. Jonathan blijkt een man te zijn met de vreze des Heeren. Hij was nog jong. Jonge mensen, denk niet, dat de Heere liefhebben een zaak is voor de ouderdom. Zeker, er zijn ook oude mensen die de Heere liefhebben en die goed van de Heere mogen spreken. Maar Jonathan is jong. Jonathan mag goed van God denken, weet wie de Heere is in zijn leven. De Heere heeft Zich kennelijk, dat blijkt uit dit schriftgedeelte, betoond een God te zijn, Die Zijn Woord waarmaakt. Nu had Jonathan het thuis niet allemaal zo als voorbeeld gezien. Helaas, moeten we zeggen, want zijn vader Saul, dat was een man, dat leek eerst wel heel aardig toen hij begon, maar het was ten diepste een man die de Heere niet zocht. Dat is heel erg. Jonathan heeft dat ook gezien en het vorige hoofdstuk gaat er ook over, dat Saul niet geluisterd heeft naar de woorden van Samuël, niet geluisterd heeft naar de woorden van de Heere. Praktisch al vanaf het begin is dat koninkrijk van Saul een verworpen koninkrijk geweest. Saul was een verworpen koning. Dat heeft Jonathan ook gezien en misschien heeft hij daaruit ook nog wel gezien dat God een waarmaker is van Zijn Woord. Dat God een heilige God is. Dat God niet met Zich laat sollen. Dat wij maar niet kunnen doen met God wat wij willen maar dat God gediend en gevreesd wil worden overeenkomstig Zijn eigen Woord.
Deze Jonathan wordt aangegord met de kracht van de Heilige Geest. Wat is het geval? Daar is in Israël veel gebied bezet door de Filistijnen. Ze zijn nog niet zo heel lang uit die Richterenperiode. Het boek Richteren ligt voor Samuël. Samuël was zelf ook nog een richter en daar was nog heel veel in ontwikkeling. Dat volk dat was gekomen uit Egypte en er was nog zoveel aan Amorieten en noem allemaal maar op in dat beloofde land. Ook die Filistijnen kwamen dat land bij tijd en wijle bezetten. Filistijnen, wij horen hier van Jonathan, die onbesnedenen. Want wij moeten natuurlijk niet vergeten: het gaat hier ten diepste om het volk van God. Het gaat hier ten diepste om het land van de Heere. Het beloofde land, dat de Heere aan zijn volk gegeven had, een land vloeiende van melk en honing.
Nu waren er vele Filistijnen, die waren ver doorgedrongen in dat land. Jonathan was dat een doorn in het oog. Dat kan ook niet anders, wanneer je door de Geest Gods geleid wordt. Dan krijg je vijanden. Laten we het zo zeggen, dan ga je je vijanden zien. Die Filistijnen liepen daar al jaar en dag rond. Er waren mensen, die waren daar aan gewoon geraakt. Ja, dat is nou eenmaal zo en wat doe je d'r aan? Maar Jonathan die wordt door de Geest van de Heere geleid en die krijgt verlichte ogen des verstands zoals Paulus dat zegt. Dan ga je zien in je leven: ja, maar dat was ik heel gewoon maar dat hoort eigenlijk niet. Dat hoort niet, die vijanden. Je gaat je vijanden leren haten. Denk dan maar aan die driehoofdige vijand: de duivel, de wereld en ons eigen hart. Deze Filistijnen zijn altijd de nagel geweest in het vlees van Israël. Die proberen dat volk van God monddood te maken. Die trachten dat volk van God te verdrijven. Die trachten de naam van de Heere te verdrijven. Die trachten de beloften van God te niet te doen. Die heerlijke beloften, die God gegeven had aan Zijn volk, van de komst van Jezus Christus in het vlees.
Laten we dat nooit vergeten, gemeente, in heel dat Oude Testament gaat het om de Christus. En in de haat die er is tegen dat volk van God, gaat het ten diepste om de haat tegen de Christus, Die komen zal om de zonde teniet te doen. Die komen zal om het geweld van de duivel te vernietigen en een volk te verlossen uit het geweld van de duivel. Dat zit er altijd achter en Jonathan die heeft daar oog voor. Jonathan weet: die horen hier niet, die moeten hier weg. Dit is een land van de Heere. Hiet moet het volk van God wonen naar zijn lust en in overeenstemming met de geboden en de beloften van de Heere. Vandaar dat wij lezen in 1 Samuël 13, daar staat: "Doch Jonathan sloeg de bezetting der Filistijnen die te Geba was, hetwelk de Filistijnen hoorden." Dus daar lag een bezetting van de Filistijnen daar in Israël. Jonathan neemt het initiatief en slaat er op los. In de kracht des Heeren natuurlijk, niet zomaar in het wilde weg. Dat is een aanval geweest, strategisch natuurlijk, ook overdacht. Hij heeft daarmee het vuur geopend op de vijanden en daarin gezegd: jullie horen hier niet. Direct daarop wordt alles gemobiliseerd bij de Filistijnen. Een groot leger wordt daar opgeroepen met vele strijdwagens. We lezen dat ook in hoofdstuk 13: 5: "dertigduizend wagens en zesduizend ruiters en volk in menigte als het zand, dat aan de oever der zee is." Dat is nog al wat gemeente, zulk een leger van de Filistijnen. Ook in Israël wordt een leger op de been geroepen. Saul roept op: mensen, opkomen, want er is strijd. Dan zijn daar die legers tegenover elkaar. Het was anders als bij Goliath, daar zagen de legers elkaar, daar lagen ze tegen de helling. Hier was het een bergkam en aan die achterzijde van de bergkam, daar lagen die Filistijnen. Dus je kon ze zomaar niet zien, ze lagen daar achter. Ze hadden wel wachtposten daar boven op die berg, zoals we het gelezen hebben. Die wachtposten, die zagen uit over het leger van Israël. Die hadden dat wel gezien, die hadden daar vermaak in wat daar gebeurde. Want met dat de tijd verstreek waren er velen die vluchten: in de bossen en in de steenklippen en in de vestingen en in de putten. Dat volk, dat was zo bang als een wezel. Die hoorden van dat grote getal van de Filistijnen en Saul, daar kwam maar niets uit. Die moest wachten op dat offer en u weet, dat ging ook allemaal verkeerd. Tenslotte bleven er dan nog maar 600 mensen over bij Saul. Die beefden ook allemaal als een rietje, die beefden allemaal achter Saul aan. Daar zat niet veel puf in, in dat leger van Israël, helemaal niets. Het was een duffe boel en dan wel geestelijk gezien. Daar zat niks in, een mens die geen geest meer heeft, die is lichamelijk ook tot niets in staat. En zo was het hier nou ook. Er was geen geest des Heeren in en vandaar dat ze ook tot niets in staat waren. Zo is nou de situatie in hoofdstuk 14. Saul, die zit daar maar onder z'n granaatappelboom. Die zit daar maar te zitten, zouden we kunnen zeggen, "onder de granaatappelboom die te Migron was, en het volk dat bij hem was, was omtrent zeshonderd man."
Er kwamen geen initiatieven van Saul om te strijden. Het bleef allemaal maar dood en dor. Dan is daar weer opnieuw Jonathan. Jonathan, die zegt niets tegen z'n vader. Sommige dingen moet je doen in de kracht des Heeren. Als je gaat redeneren, gaat discussieren enz. dan komt er niks meer van terecht, want dan wordt het allemaal afgezwakt. Zo is dat hier eigenlijk ook bij Jonathan. Hij gaat in de kracht des Heeren en hij zegt tot zijn wapendrager: jongen, ga je mee, wij gaan naar die bezetting van de Filistijnen. Die wachtposten die daar lagen, dus daar boven in, boven op die bultige, rotsige berg, die konden ze daar zien beneden. Dan zag je daar die mensen lopen, helemaal bovenin. Hij zegt: daar gaan wij naar toe, tegen die wapendrager, met z'n tweeën, met z'n tweeën!
U moet ook wel bedenken, gemeente, dat er "ten dage des strijds geen zwaard noch spies gevonden werd in de hand van het ganse volk, dat bij Saul en bij Jonathan was, doch bij Saul en bij Jonathan, zijn zoon, werden zij gevonden." Die Filistijnen hadden heel dat volk eigenlijk monddood gemaakt. Ze konden ook niet oefenen voor de strijd. De Filistijnen hadden alles afgenomen. Er was geen smid in Israël te vinden. Dus wat hadden die mensen allemaal bij zich? Misschien wat knuppels, wat stokken, misschien allerhande gereedschap hadden ze meegenomen. Maar zwaarden enz. waren er niet, dus u moet eens even nagaan, welk een grote tegenstelling. Daar gaat Jonathan, in die situatie. Dus die Filistijnen, die denken, mensen, dat is maar een hapje. Dan komt daar Jonathan door de Heilige Geest geleid en die zegt: jongen, draag jij die wapens voor mij en wij gaan daar naar boven. Dat is nogal wat, ja dat is nou wat het geloof vermag. Saul die ging meteen rekenen: hoeveel heb ik er nog: 600, nog maar 600. Jonathan rekent niet: jongen, wij gaan. Nu zegt onze tekst: "kom en laat ons tot de bezetting dezer onbesnedenen overgaan; misschien zal de Heere voor ons werken." Jonathan die gaat niet met kracht, noch met geweld maar die gaat met de Heere. Dat is nou het geheim, het geheim van het geloof, van het geloofsvertrouwen. Misschien zal de Heere voor ons werken. Niet wij. Als wij het zouden moeten doen, dan was het een verkeken zaak, een verloren zaak. Maar de Heere zal voor ons werken. Dat is nou het geloofsvertrouwen. Dat rekent met de Heere. Zoals wij dat ook doen in de kerkdienst, want wij hebben beleden: onze hulp is in de naam des Heeren, Die de hemel en de aarde gemaakt heeft. Wat zou er van terecht moeten komen als dat niet zo was? Als wij het hier zouden moeten hebben van een dominee en wanneer wij het zouden moeten hebben van ik weet niet wat, het zou een verloren zaak zijn. Maar: onze hulp is in de naam van de Heere, Die hemel en aarde gemaakt heeft. Misschien zal de Heere voor ons werken. Die Jonathan, die kende de geschiedenis. Kinderen denk er om: altijd goed luisteren uit de Bijbel, wat de Heere gedaan heeft door middel van Zijn knechten, de geschiedenis van God, de heilsgeschiedenis kennen, wat er geschied is in Jezus Christus. Dat is de bron, ook voor Jonathan: hij weet het, van uit het woord van God, van uit de geschiedenis van Israël: dat de Heere kan werken voor Zijn volk. Zoals de Heere ze uitgeleid had uit Egypteland, zoals de Heere ze ingebracht heeft in het beloofde land, zoals de Heere hen het land gegeven heeft en de steden van Jericho en Ai verwoest heeft.
Misschien zal de Heere voor ons werken. Misschien dat nu iemand zegt: ja, dat zegt u nou, maar ik stuit toch op dat woordje misschien. Is dat niet wat zwak gezegd? Had Jonathan niet moeten zeggen: kom man, de Heere zal voor ons werken. Misschien zal de Heere voor ons werken. Wat betekent dat hier? In het vervolg van ons schriftgedeelte wordt dat nog wel nader uitgelegd. Maar in de eerste plaats is het niet zo, dat wij even God te kommanderen hebben. Daar is een grote afhankelijkheid in het leven van de kinderen van God. Wij weten ook altijd niet, is dit het juiste moment? Wij zoeken naar wat de Heere welbehagelijk is. Wij zoeken de wil van de Heere te verstaan. Zal het nu de wil van God zijn, dat ik ga, met jou? Misschien zal de Heere voor ons werken. Dat wil dus niet zeggen: dat is een gebrek aan geloofsvertrouwen. Dat is een volkomen overgave aan de Heere. Niet omdat Jonathan het nou eens eventjes in zijn hoofd krijgt om te gaan, nee, dat is helemaal niet belangrijk. Maar of de Heere in Zijn gunst ook mee zal willen gaan. Of de Heere Zelf zal willen strijden. Dat is belangrijk, dat mag hier Jonathan beoefenen en daar moet hij zekerheid over krijgen.
Misschien dat hier ook iemand zegt: zou de Heere mij wel willen zalig maken. Zou de Heere dat willen doen? En dan kunt u natuurlijk zeggen: ja, natuurlijk wil Hij dat! Dat staat toch in het Woord van God? U hebt gelijk. Er staat in dat Woord: wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Dat staat er en dat hoeft niemand uit te vlakken. We hoeven er niks op te plakken, laten staan. Anderzijds, gemeente, het zou een groot wonder zijn, wanneer de Heere mij zaligmaakte. Ziet u, dat ook, een wonder als de Heere de vijanden voor mij zou willen verdelgen. Ik heb er zo'n last van, zou de Heere dat willen doen? Dat is een wonder. Dat is dus geen gebrek aan geloofsvertrouwen.
Kijk, er zijn natuurlijk mensen die zeggen: ik weet niet of de Heere dat wil, dus: bidden helpt niet, bijbellezen helpt niet, kerkgaan helpt niet. Ja, je kunt het wel doen maar als de Heere het niet . . ., enz, enz. Dan blijven wij eigenlijk maar zitten waar we zitten. In onze onbekeerlijkheid, met onze vijanden.
Het is hier nood, die vijanden liggen daar, zovele tienduizenden. Dat werkt nu bij Jonathan, die kan niet meer met die vijanden leven. Er zijn zovele christenen die zeggen: je kunt er toch niets aan doen. Kijk, zij kunnen leven, zij hebben een akkoordje gemaakt met de vijanden. Het geloof, dat trekt uit, daaraan is nu het geloof te kennen: dat blijft niet zitten maar dat gaat uit tot de Heere. Komt en laat ons opgaan, ziet u, dat is nou het geloof. Het gaat in de kracht des Heeren. Achteraf mag Jonathan denk ik zeggen: wat heeft de Heere mij toen een geloofskracht gegeven. Meer dan ik toen zelf dacht. Het geloof, dat redeneert niet. Het geloof zegt niet: nu heb ik een portie geloof, we gaan maar eens beginnen om die berg op te klimmen want we hebben nu een voorraadje aangelegd. Zo is het niet. Het geloof dat gaat daar, met niets, maar het moet! Het kan niet anders, het gaat om de eer van God en het gaat om de vernietiging van de vijanden die de eer van God willen aantasten. Zo gaat deze Jonathan: misschien zal de Heere voor ons strijden.
Er komt nog wat achter: "want bij de HEERE is geen verhindering, om te verlossen door velen of door weinigen." Heerlijk, vindt u niet, wat een geloofsvertrouwen.
Jonathan alleen met zijn jongen. Als hij nou nog met die 600 gaat, dan hebben ze nog wat. Dat is Saul: tellen, tellen, nog maar eens een keer tellen, er zijn er weer wat weg. Jonathan niet, de Heere kan ook door weinigen verlossen. Dat hoeft niet altijd met veel te zijn.
Misschien denkt u wel eens: de wereld rukt op, in onze dagen. De identiteit moet verdwijnen van zovele instellingen. De wereld wordt sterk, de vijand is gekomen tot binnen de poorten. De kerken worden belaagd, door de Filistijnen. Er zijn er velen die redeneren en die discussieren en die congresseren. Gemeente, daar komen we niets verder mee, echt niet. Het gaat ook vandaag om de geloofsmoed van Jonathan. Niet door kracht noch door geweld maar door Mijn Geest zal het geschieden. De Heere kan even goed door weinigen verlossen, door twee verlossen, ja, als het moet helemaal niets. Zo is het ook nog eens een keer. De Heere heeft zelfs geen dominee nodig en geen ouderling nodig en geen diaken nodig om zondaren te bekeren, om Zijn gemeente in stand te houden. Welnee, God kan het wel Zelf, maar het behaagt Hem om Zijn dienstknechten te zenden. Dat behaagt God en Hij wil van mensenkinderen gediend worden en laten we er daarom wel acht op geven. Die wapendrager die doet dat ook, die zegt: ik ga met je mee. Het geloof doet wat. U weet het wel, het is allemaal niet zo rooskleurig in de wereld. Dat is waar, maar we hebben een God, Die werkt, we hebben een machtige God, laten we opgaan.
Die jongen die wordt ingewonnen. Die wapendrager zegt niet: ik moet er eerst eens een nachtje over slapen, zou ik dat nou wel doen? Het geloof dat doet wat, dat heeft vertrouwen, kinderlijk vertrouwen.
Een moeder zegt: ik weet er allemaal geen antwoord op, op de vragen die mijn jongen stelt. Ze komen tegenwoordig met zoveel vragen thuis, ik weet het allemaal niet. Het hoeft ook allemaal niet. Als u maar weet: God is goed en God is machtig en we hebben Hem nodig. Tot vernietiging van alle zonden en ongerechtigheid in ons leven. Spreek toch maar goed van de Heere, wat Hij wil doen. God kan ook door weinigen verlossen: Gideon 300, Jonathan 2, zeggen en schrijven 2. Maar de Heere zal wellicht voor ons werken.
Geloofsvertrouwen, ziende op Hem. We kijken altijd zoveel om ons heen: wat moet er van terechtkomen? Er komt ook niets van terecht, echt niet. Omhoog kijken, daar komt wat van terecht want God zal Zijn woord gestand doen. Als het ons maar mag gaan om de Naam en de eer des Heeren.

2. Geloofsbeoefening.

Het geloof moet beoefend worden. Geloof kan heel mooi praten onder aan de berg. De beste stuurlui staan aan wal. Daar wordt de kerk niet mee gebouwd. Daar komt ook niemand mee tot bekering. Daar wordt de naam van de Heere niet door geëerd. Geloof moet beoefend worden in de strijd des geloofs. We zouden niet met deze Jonathan in aanraking gekomen zijn als hij niet was gaan strijden. Wij zullen de mensen niet recht kennen wanneer er geen strijd des geloofs is. U moet er ook niet vreemd van op kijken dat er zovele vijanden zijn. Zij vermenigvuldigen en zij haten mij met een wrevelige haat.
Jonathan zegt tegen zijn wapendrager: jongen, laten we gaan. Wat zal nu het teken zijn dat de Heere werkelijk voor ons zal strijden, dat we in de weg van de Heere zijn? Daar gaat het ten diepste om: zijn wij in de weg van de Heere? Want we kunnen met geweldige ideeën komen en met een geweldig plan. Niets op te zeggen maar zijn wij ook in de weg van de Heere? Zal de Heere Zijn gunst ook aan ons schenken? Dan zegt Jonathan tegen die jongen: als die mannen nu naar beneden komen, dan is het niet goed. Maar blijven ze boven en zeggen ze: kom maar naar boven toe, dat is voor ons een teken, dat de Heere voor ons zal strijden. Let u er op: Jonathan kiest niet de gemakkelijkste zijde. Want het is natuurlijk gemakkelijker dat die jongens naar beneden komen. Maar hij kiest de moeilijkste zijde. Hij gaat niet om de moeilijkheden heen. Dat doet het geloof nooit. Ongeloof gaat redeneren. Ongeloof gaat zeggen: als het nou eens zo is en zo. Ongeloof redeneert en waarom? Om zichzelf maar niet te verliezen. Let er maar op in uw eigen leven, als u daar mee bezig bent. Geloof dat gaat tegen de moeilijkheden op. Dat gaat de moeilijkheden niet uit de weg.
Jonathan zegt: als ze daar blijven. Dat was toch het moeilijkste want als ze daar boven op die rots zitten en Jonathan komt er aan: een tikje en hij gaat naar beneden. Maar hij kiest toch voor dat laatste. Hij zegt: dat is een teken van de Heere, dat is een teken van God. Als die mensen zeggen: kom maar naar boven, dat is een teken van de Heere, dat Hij ze in de hand van Israël gegeven heeft. Niet in de hand van Jonathan. Die man ziet breed hoor. Jonathan ziet niet alleen voor zichzelf, die neemt de kerk mee.
Zo gezegd, zo gedaan. Ze gaan daar omhoog en dan worden ze ontdekt door die wachtposten. Die zeggen: wat moeten jullie daar? Kom maar eens naar boven en wij zullen jullie wijs maken, wij zullen jullie mores leren. Wat denk je wel? Je zou toch gaan beven of niet soms? Je moet maar een paar van die jongens tegenkomen in Amsterdam. Dat hele leger van de Filistijnen zit daar achter. Dan zegt Jonathan: jongen, het is in orde, kom op, want de Heere heeft ze in de hand van Israël gegeven. Geloofszekerheid. Het geloof krijgt geen zekerheid onder aan die berg. Dan zeg je: misschien zal de Heere ze in onze hand geven. Het geloof krijgt zekerheid in het opgaan op die berg. In het geconfronteerd worden met de grootste tegenmachten van Gods koninkrijk. Het geloof krijgt zekerheid in het beoefenen van het geloof. Er zijn mensen die zeggen: als ik nou eerst maar eens zekerheid zou hebben, dat zou ik ook wel. Nee, die zekerheid krijgt u alleen in het gaan op die berg. Je moet klimmen. In die weg wil God zekerheid geven. Daar mag Jonathan hier van getuigen. Iedereen zou toch zeggen: je hebt alles tegen. Nee, maar hij heeft God mee! Zo God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? God heeft ze in onze hand gegeven, kom op. En ze moeten klauteren op handen en voeten. Dat is de beste weg op het smalle pad, op je knieën. Gevouwen handen, zo gaan ze naar boven toe. Veel bidden, de Bijbel open en maar klimmen, naar God toe. U wordt ondertussen wel geconfronteerd met de vijanden.
Jonathan gaat op handen en voeten. Dood of leven, zo gaan ze d'r tegen op, klauterend. Je zou zeggen: man, je krijgt zo een pets op je hoofd. Nee, hij gaat verder in de kracht des Heeren. Waar haalt hij nou de kracht vandaan? Bij God vandaan, Jonathan heeft niets. Alles bij God vandaan. Dat is nou het geloof. Dat zegt: de Heere zal ze geven. Dat mag pleiten op de beloften des Heeren. Dat mag groot denken van de Heere. Dat mag gaan in de weg die de Heere wijst in Z'n Woord.
Die wapendrager gaat achter hem aan en dan komen ze daar op dat plateau. Wonderlijk gegaan allemaal. God heeft gewoon de benen van die soldaten gebonden. Zoals we lezen bij Lot bijvoorbeeld. Dat die ogen verblind werden. Die jongens stonden daar, Jonathan kwam en daar gingen ze. Ik sloeg ze in de naam des Heeren. De Heere is aan de spits getreden dergenen die mij hulpe biên. De Heere zal opstaan tot de strijd. Daar gaan ze. Hij zal zijn haters wijd en zijd, verjaagd, verstrooid doen zuchten. De Heere heeft ze in onze hand gegeven. In de hand van Israël en die jongen die er achter loopt kan ook nog wat doen. De overwinning is des Heeren. Dat is nou de geloofsoefening geweest. Dan zegt Jonathan niet: ik wist hem precies te raken hoor. Nee, dat heeft de Heere nou gedaan. Ik had eigenlijk niets te doen, ze stonden daar maar.
Dat is nou de kracht van het geloof. Ook in de strijd tegen de zonde, tegen de ongerechtigheid. Wij kunnen geen enkele zonde neervellen, niet één, echt niet. Maar in het gaan in de strijd mag ervaren worden, dat de Heere ze neervelt. Ik krijg geen één zonde onderste boven, niet één, maar God doet het al. Dat mag de kracht zijn in je leven. Maar Hij doet het in de weg van het geloof. Niet als voorwaarde maar in de weg die de Heere wijst.
Achteraf mag Jonathan natuurlijk zeggen: de Heere had me getrokken en de Heere was me te sterk geworden en ik kon niet anders. God krijgt alle eer. Wonderlijk want dat volk van Israël, Jonathan incluis, dat waren allemaal zondige mensen. Hoe kan dat nou? In het begin zeiden we al: daar loopt die rode draad van Christus door heel dat Oude Testament naar Golgotha. Er is geen verlossing in het Oude Testament zonder Golgotha, zonder Jezus Christus. Het loopt allemaal naar Hem. Het gaat in dat volk om Hem.
Jonathan is een type van Christus. Een type, meer ook niet. Een type, dat is een voetafdruk. Type, typemachine, daar druk je op en dan komt er een lettertje. Zo is Jonathan een type. Zonder dat je het aanslaat komt er geen lettertje. Dat is het belangrijkste. Christus is het. Alleen door Hem zijn er typen. Alleen door Hem is er geloof in Israël mogelijk. Die meerdere Jonathan, daar moeten we toch heen. Want u kunt het ook niet met Jonathan doen, dat gaat niet. Maar wel met Christus, die meerdere Jonathan. Jezus Christus. Hij staat daar, de strijd moet begonnen worden. Daar is niemand die strijdt, niemand, allemaal in de holen, in de rotsen. Niemand die strijd tegen de zonde, niemand die strijd tegen de duivel, niemand die strijd tegen de wereld en z'n eigen vlees. Adam zit achter die bladeren, en daar zit u in die rots en daar zit jij in de put, niemand die strijdt. Jezus Christus gaat strijden voor Zijn volk. Voor dát volk? Ja, voor dat volk! Dat niet strijden kán! Precies! Dat niet strijden wíl! Precies! Drie wapendragers: Petrus, Jakobus en Johannes. Waakt met Mij. Hij gaat de hof in. De strijd, de grote strijd zal gestreden worden. Waakt met Mij. Kom, laat ons tot de bezetting overgaan. Daar liggen ze. Kunt gij niet één uur met Mij waken? Drie wapendragers, ze slapen! Zijn jongeren slapen bij die strijd. Jezus Christus gaat die berg Golgotha alleen op. Alleen! Er is geen berg steiler dan deze berg. Die berg van zonde en schuld. De berg van het gericht van God over de zondaar. Hij gaat dat steile pad alleen. Op handen en voeten. In zware strijd zijnde, bad Hij te ernstiger. Jezus Christus, daar gaat Hij, voor Zijn volk, die het allemaal af laten weten. Z'n liefste discipelen, niemand. Hij heeft de pers alleen getreden. En niemand der volkeren was met Hem. Helemaal niemand. Hij gaat voor Zijn volk, van de Vader gekregen. Een schuldig volk, een strafwaardig volk, een vloekwaardig volk. Maar Hij gaat in overgave aan de Vader de strijd strijden. De macht der duisternis verslaan, de hellewacht komt op Hem aan. Hij gaat, die steile berg op, Golgotha. Ik hoor Hem roepen: het is volbracht! Wakker worden, jongens, het is volbracht! Voor eeuwig volbracht voor Zijn kerk die niet kan strijden. Hebt u het geleerd? Dat leert de Heer ons. Ik kan het niet, ik kan niet tegen die berg op. "Wie klimt de berg des Heeren op? Wie zal die Godgewijden top, voor 't oog van Sions God betreden?" Ik niet, Jonathan niet, Jezus Christus alleen in eigen kracht. Daar gaat hij. Wonderlijk, dat is nu de Heere Jezus. Daar kunnen we nu allemaal achter schuilen. Die zegt dan, in de kontekst van dit schriftgedeelte tegen Zijn wapendrager en tegen u: kom maar mee, achter Mij aan. Je hoeft niets te doen maar kom maar achter Mij aan. Kom maar kijken hoe de vijand terneer geslagen wordt. Hij doet het al. Ik kan niet van die zonde afkomen en ik kan die zonde niet overwinnen. Ik kan de schuld van m'n zonde niet wegdoen. Kom maar zegt de Heere Jezus. Kijk, hier is het al volbracht. Daarom: wel achter Hem aan hoor. Als Jonathan het geloof middellijkerwijs mocht opwekken bij zijn wapendrager, hoeveel te meer de Heere Jezus. Het geloof is een gave van God. Van Hem Die de Zijnen trekt. Kom maar, Ik heb al gestreden. Hij zegt tegen Zijn discipelen: slaapt nu voort. Het is al geschied opdat ook die kerk in de kracht des Heeren, zoals die wapendrager mocht handelen. Die moest er ook nog wat aan doen, de heiligmaking. Om te zien: de zonde is gedood. Door Hem strijden. "Ik zal, vol heldenmoed, daar mij Zijn hand behoedt, tienduizenden niet vrezen." Hoe is het mogelijk? Maar het kan in de kracht des Heeren.
We lezen hier, er kwam een beving Gods. Alle mensen stonden daar te bibberen. Eerst bij Israël, maar nu bij de vijanden. Er was een beving Gods, een aardbeving. Mag ik de lijn nog even doortrekken naar Golgotha? Nadat de strijd gestreden is, een aardbeving Gods. Alles dreunde als deze verlossing tot stand gebracht is. Het heeft te maken met de kosmos. God laat het merken. De aarde rommelt. Als die grote overwinning in Jezus Christus behaald is. De aarde beeft, de rotsen scheuren en de vijanden, de handen op de borst. Wat is dit? Zo gaan ze Golgotha verlaten, bevend.
Maar Zijn kerk mag zingen: "Gij, Heer' alleen, Gij zijt verwinnaar in de strijd, en geeft Uw volk de zegen."

AMEN