Wat is Christelijk Gereformeerd?
door J.H. Velema v.d.m. te Bunschoten
TER INLEIDING
Dit geschrift gelieve de lezer te zien als allereerst bestemd voor de Jeugd onzer Kerken. Dit verklaart de toon en oproep in het laatste hoofdstuk.
Het werd geschreven in de diepe overtuiging, dat er vele gebreken aan kleven en vele kwesties grondiger behandeld hadden kunnen worden.
Wanneer het bij onze jongeren de liefde tot eigen Kerk, die de schrijver stimuleerde, zal aanwakkeren en vermeerderen en bij andere Kerken een beter begrip zal geven van hetgeen onze Kerken beweegt, zal zijn doel bereikt zijn.
J.H. VELEMA, v.d.m.
Bunschoten, Herfst Synodejaar 1947.
HOOFDSTUK 1
ACTUALITEIT VAN DE VRAAG
Situatie-tekening
De vraag "Wat is Christelijk Gereformeerd?" is vandaag meer dan ooit te voren actueel.
Oppervlakkig gezien lijkt dit een grote dwaasheid.
Hoe kan, in deze geweldige tijd met zijn ontzaglijke verschuivingen en dreigingen, deze vraag om een antwoord roepen?
Verschuivingen zijn er op grote schaal en op elk gebied vandaag. De beide wereldoorlogen, die in een kort tijdsbestek snel op elkaar volgden, geven aan de wereld een totaal ander aanzien en stellen vragen aan de orde, waarover onze vaderen 30 á 40 jaar geleden niet gedacht zouden hebben. De atoomaera is aangebroken. Dat is nog maar het begin van de verschuivingen die we te wachten hebben in de eerstvolgende decennia. Hoe kan in zo'n tijd van verandering en omwenteling de vraag: Wat is Christelijk Gereformeerd? dan actueel zijn? Verbeelden we ons niet te veel? Horen wij wel goed? Zijn we niet te overspannen in onze verwachtingen? De Christelijke Gereformeerde Kerk was toch altijd maar een kleine kerk. Haar leden leefden, zelfs op het Protestants-Christelijke erf, min of meer in isolement. Haar bestaan werd weinig opgemerkt. Van haar werk en beginsel werd weinig notitie genomen, behalve wanneer de verkiezingsstrijd op handen was of wanneer een Christelijk Gereformeerd predikant voor de radio sprak en zijn woord zich meer tot het hart richtte dan vele prachtig opgezette, maar dorre toespraken van vele andere predikanten. Men zou zeggen - de Christelijke Gereformeerde Kerk moet met haar beginsel in haar streng gehandhaafd isolement hoe langer hoe meer verstarren. En de vraag: Wat is Christelijk Gereformeerd? heeft haar tijd gehad. Voor die vraag is vandaag zeker geen plaats meer. Bovendien: de dreigingen voor de toekomst van de Kerk, pakken zich samen. Men behoeft geen profeet te zijn om te zien en te zeggen dat het glorietijdperk van de Kerk is afgesloten. In de eerstvolgende jaren zal het geen eer meer zijn om lid van de Kerk te zijn. We mogen dan vandaag nog zoveel horen over de sprekende Kerk en de stem van de Kerk in het volksleven en al die woorden meer, die ons zouden doen vermoeden, dat de invloed der Kerk de eerstvolgende jaren oppermachtig zal zijn - meer dan schijn is het niet. Wil de Kerk - en dat is zij krachtens haar wezen en fundament toch verplicht - blijven brengen het Evangelie van de gekruiste Borg en Middelaar, die vanaf het Kruis en als de Gekruiste een boodschap heeft, alomvattend voor wereld en enkeling, dan heeft ze de wind niet in de zeilen. Tenzij zij zich tevreden stelt met een "social gospel", een sociaal Evangelie, een verwaterd Evangelie-boodschap, een verdunde oplossing van de Paastijding: Jezus leeft - moet zij op grote strijd en tegenstand rekenen.
Het profetische getuigenis en de koninklijk kracht van de Kerk hebben alleen waarde, wanneer ze gegrond zijn in haar priestelijk geheim: het kruis van Christus. En dat kruis is geweest en zal blijven een steen des aanstoots en een rots der ergernis - ook, ja juist voor de mens in deze na-oorlogse tijd, die zichzelf in humanistische eigenwaan kan helpen met een weinig hulp van Jezus van Nazareth of die in somber levenspessimisme, gepaard gaande met een buitengewoon brutale levensgenieting, voor het Evangelie van Christus Jezus immuun is geworden.
Levend bij het Woord van haar Koning weet Christus' Kerk dat de zwaarste tijden nog komen zullen: de dagen der Kerkboycot, naar Openbaring 13. We behoeven werkelijk niet te menen dat dit een fabeltje is, alleen nog geloofd door een oud moedertje op de Drentse hei of een verweerde visser aan de kust van het IJsselmeer. Neen - dit wordt realiteit. Laten we op de tekenen der tijden letten. De grote schifting komt. De zuivering! Wie zal er dan nog een jubelend "ja" uitspreken tegen de Koning en een heilig "neen" roepen tegen het Beest met zijn fascinerend getal 666?
Is in het licht van die toekomst de verdeeldheid der Kerk geen belachelijke onzin? Zullen we in die bange tijd niet saamgedreven worden? En heeft met het oog op die dreigingen de vraag - met het antwoord - Wat is Christelijk Gereformeerd? wel zin en betekenis?
Laten we liever meer op elkaar aanwerken, elkaar zoeken, en laten we ons specifiek eigene, dat in de beantwoording van deze vraag natuurlijk weer extra nadruk krijgt, toch laten schieten om de Grootste Gemene Deler te vinden. Oecumenisch moeten we leven. En de beantwoording van de vraag: Wat is Christelijk Gereformeerd, is het tegendeel van een oecumenische instelling. Het brengt ons weer terug in het slop van het kerkistisch particularisme.
Het schijnt dat we een hachelijke poging ondernemen, wanneer we in deze brochure de genoemde vraag gaan beantwoorden.
We laden de schijn op ons dat we de klop van onze tijd niet verstaan, wanneer we ons gaan bezinnen op de vraag: Wat is Christelijk Gereformeerd?
Rechtvaardiging
En toch - meer dan schijn is het niet.
De vraag, die we ons voorstellen te beantwoorden, is wel degelijk actueel. Dat ze actueel is, is buiten alle discussie.
Het wonderlijke verschijnsel doet zich voor, dat de Christelijke Gereformeerde Kerken die in haar huidige vorm - na haar voortbestaan in 1892 - reeds meer dan 80 jaren bestaan, nu in dit tijdsgewricht de buitengewone gelegenheid ontvangen de aandacht op zich te vestigen en voor haar beginsel erkenning te vragen.
Dat is inderdaad een zeer opmerkelijk feit, dat niet alle dagen voorkomt. Een Kerk, die bijna 55 jaren in een hoek is gedrongen, zogenaamd om de exclusiviteit van haar beginsel (haar beginsel sloot allen uit; er was toch met de Christelijke Gereformeerde Kerk niet te praten) of ook wel omdat ze zelf in een hoek is gaan staan, omdat ze meende: naar ons wordt toch niet geluisterd, - krijgt nu haar grote kans; mag, neen, moet nu naar voren treden om haar kostelijk beginsel met nieuw élan te proclameren.
Doet ze het nu niet, dan degradeert ze zichzelf tot secte. Dan heeft ze inderdaad haar tijd voor altijd gehad en wordt ze een misschien uit historisch oogpunt nog belangrijk en interessant museum, hoogstens een toevluchtsoord van alle man, die een kerkelijke schuldeiser heeft, maar zonder eigen beginsel en daarom geen levenskracht bezittend in de komende strijd.
Het is nu de tijd om de schuilkerk uit te gaan en de Christelijke Gereformeerde uniform aan te trekken en in grote bescheidenhied te zeggen: Dit is Christelijk Gereformeerd.
Waarom is deze vraag: "Wat is Christelijk Gereformeerd?" vandaag actueel?
We vatten ons antwoord in enkele punten samen:
1. Eigen kerkelijk leven
Deze vraag is vóór alle dingen actueel met het oog op de ontwikkeling, ontplooiing en toekomst van eigen kerkelijk leven.
Het kerkelijk leven in de Christelijke Gereformeerde Kerken kenmerkt zich enerzijds door een krachtige opleving onder de Kerkjeugd van liefde voor eigen Kerk. Een verschijnsel dat weldadig aandoet.
Wie de toogdagen der Christelijke Gereformeerde jeugd na de bevrijding van ons Vaderland meemaakte werd getroffen door de intense belangstelling en warme spontane geestdrift die veel meer dan vroeger de Christelijke Gereformeerde Kerkjeugd kenmerkt. Met vroeger bedoelen we: 30 à 40 jaren geleden.
Toen was het vaak tam, tam! Nu een laaiend enthousiasme, waarbij dient opgemerkt te worden dat er enige jaren geleden meer trouw was dan nu wel eens het geval is. Het jeugdwerk in onze Christelijke Gereformeerde Kerken is heel goed georganiseerd. De deelneming, procentsgewijs, hoger dan in andere Kerken. In dit opzicht is er veel ten goede veranderd, dank zij het feit dat men de laatste 10 jaren veel meer oog heeft gekregen voor de belangen der jeugd. Het jeugdprobleem werd te benauwend om het in een handomdraai af te maken. Vele predikanten, dank zij de aanwas van betrekkelijk veel jongere predikanten, interesseren zich meer voor de jeugd dan vroeger te doen gebruikelijk was.
Echter deze zich voor de kerkvraag interesserende jeugd moet weten wat ons eigen geluid is, waarom we Christelijk Gereformeerd zijn. Een Kerk die haar jeugd niet overtuigen kan van de juistheid van haar beginsel, verliest de interesse van de jeugd en verzandt na 15 à 20 jaren onherroepelijk. Zomin we van de wind kunnen leven, kunnen we als Kerk van de wind - het vaaghouden van eigen kerkelijk beginsel - blijven bestaan.
Anderzijds wordt ons eigen kerkelijk leven helaas bedreigd door kerkelijk indifferentisme (onverschilligheid), niet zozeer van de kant van de wereld - al hebben ook onze grote stadsgemeenten daarmee te worstelen - maar vooral van de kant van allerlei kringen en groepen, die meer de maatstaf vinden in de geaardheid van de prediking dan in de klaarheid van eigen kerkelijk beginsel.
Er brandt van de kant van de Gereformeerde Gemeenten en verschillende mystisistische kringen een vuur, dat hier en daar verschroeit. Het gaat dan niet zo zeer om de kerkvraag als wel om de vraag: waar wordt het zwaarst gepreekt?
Men krijgt wel eens de indruk, dat de Christelijke Gereformeerde Kerken een mengsel zijn van kerkelijk onbehuisden. Maar om de vraag "Wat is Christelijk Gereformeerd?" interesseert men zich minder. Hoe wordt er gepreekt? - dat is het criterium. Nu is zeer zeker de vraag: hoe wordt er gepreekt? - een zeer belangrijke vraag, die een Christelijk Gereformeerd antwoord verlangt. Doch die vraag kan eerst beantwoord worden wanneer de primaire vraag: Wat is Christelijk Gereformeerd? een antwoord heeft gekregen.
Wordt die vraag niet beantwoord, dan wordt het verband met de Christelijke Gereformeerde Kerken een noodverband, dat vroeg of laat niet meer houdt en de Christelijke Gereformeerde Kerken vallen uiteen, althans haar eigen beginsel wordt hoe langer hoe meer verdoezeld.
Hier komt nog iets bij.
Omdat we als Christelijke Gereformeerde Kerken niet met de Vereniging van 1892 meegingen, stonden we van meet af in scherpe antithese met de Verenigde Gereformeerde Kerken; met als gevolg het gevaar van negativisme. Aldus: Christelijk Gereformeerd is niet dit en niet dat, zoals het in de Gereformeerde Kerken is.
We zijn aan dit gevaar in de loop der 55 jaren na 1892 niet ontkomen. We dienen dit eerlijk te zeggen. Door dit negativisme en het al te weinig positief leven uit eigen beginsel hebben we vele intellectuele jongeren van ons vervreemd. Het is natuurlijk gemakkelijk gezegd: het waren de besten niet, die van ons gingen. Ongetwijfeld zit daar een element van waarheid in . Maar ook deze redenering is negatief. Daarom kunnen we er niet mee tevreden zijn en dienen we ons terdege af te vragen: hebben wij er zelf soms aanleiding toe gegeven, dat ze van ons gingen?
Daarom is met het oog op eigen kerkelijk leven, gezien de interesse van de jeugd, enige kerkontbindende verschijnselen en het ons steeds bedreigende negativisme, de vraag "Wat is Christelijk Gereformeerd?" zeer actueel.
2. Kerkelijke situatie
Een tweede reden waarom deze vraag up to date is, is gelegen in de kerkelijke situatie van dit ogenblik.
Vóór 1940 waren de kerkelijke verhoudingen in ons vaderland tamelijk geconsolideerd. De Gereformeerde Kerken waren een sterk en machtig bolwerk. Leden van die kerk waren leden van de Ministerraad. Eén van hen zelfs Minister-President. De Gereformeerde Kerken mochten niet vereenzelvigd worden met de Anti-Revolutionaire partij. Toch was er een nauwer verband tussen die beiden, dan beiden zelf wel meenden. Het organisatie-leven had zich op bewonderenswaardige wijze ontplooid. Dit alles saamgenomen maakte van de Gereformeerde Kerken een sterke macht. We kwamen er als Christelijke Gereformeerde Kerken maar kaal af! Niet dat het ons speet. Maar het was somtijds grievend om de minachting en negering van de Gereformeerde Kerken te moeten constateren en te ondervinden.
Wie in de dertiger jaren voorspeld had, dat het met de invloed der Gereformeerde Kerken over 10 jaren gedaan zou zijn, wie toen geprofeteerd had dat er nog eens waardering zou komen voor het Christelijke Gereformeerde standpunt, zou met hoongelach zijn beantwoord.
En toch, het ongelooflijke is gebeurd! De Gereformeerde Kerken zijn gescheurd! De vrijmaking der Gereformeerde Kerken, die nog steeds doorgaat, heeft een totaal andere situatie geschapen. En van de zijde der Gereformeerde Kerken én van de kant der Gereformeerde Kerken (onderhoudende art. 31 D.K.O.) wordt gedongen naar de hand én het hart van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Beide Kerken verzoeken om contact met de Christelijke Gereformeerde Kerken door middel van Deputaten.
Het is interessant om te horen hoe in beide Kerken beweerd wordt: de Christelijke Gereformeerde Kerken staan dichter bij ons.
Prof. Berkouwer ziet in zijn brochure: "Gevaren en Perspectieven voor ons kerkelijk leven" (pag. 39-42) perspectief in de verhouding van de Gereformeerde Kerken tot de Christelijke Gereformeerde Kerk. Een perspectief, dat niet maar berust op oppervlakkig optimisme of annexatiezucht.
En in de kring der Vrijgemaakte Kerken is er eveneens een ongebreidelde annexatiezucht. Want slag op slag hoort men het: we zijn nu één! Ons scheidt practisch niets meer. En de eenheidsfanfare wordt geblazen.
Maar tegelijk is er juist in laatstgenoemde kring aarzeling te bespeuren. Men heeft wel eens gehoord, dat er in de Christelijke Gereformeerde Kerken leden en predikanten zijn, die meer georienteerd zijn naar de Gereformeerde Gemeenten. Bepaalde namen worden genoemd, die een schrikbeeld schijnen te zijn. Of de Christelijke Gereformeerde Kerken worden "en bloc" gedoodverfd als een verzameling van subjectivistische elementen. Zelfs de schrijver van "Tusschen de vuren" was volgens een stem uit die kring meer subjectivistisch geïnfecteerd dan hij zelf wel meende. 1)
We moeten het eerlijk bekennen: men weet eigenlijk niet wat men aan ons heeft. Men is stom verbaasd, wanneer de Christelijke Gereformeerde Kerken een schriftuurlijke prediking brengen. En de reactie is: ik wist niet dat dit mogelijk was in de Christelijke Gereformeerde Kerk.
Daarom wordt het hoog tijd dat beide Gereformeerde Kerken precies weten wat nu toch eigenlijk Christelijk Gereformeerd is.
We mogen nu voor het voetlicht treden. Laten we het dan ook doen. Laten we zelfs de schijn niet op ons laden dat we leven uit het negativisme, dat we een verzameling ontevredenen uit andere kerken zijn, dat we een samenvoeging van onderling sterk verschillende meningen zijn, wier enig cement is: niet Gereformeerd!
Het is noodzakelijk dat we ons eigen beginsel weer in nieuwe glans laten schitteren.
Het is het gebod van dit historische uur, dat de Christelijke Gereformeerde Kerken hun vaandel ontplooien en op het Protestants Christelijke erf zich laten horen en spreken: dit is Christelijk Gereformeerd. Automatisch komt dan openbaar wat ons scheidt en wat ons verenigt met de Gereformeerde Kerken in tweeërlei kerkverband.
Zo wijzen we de weg tot eenheid voor ons jammerlijk verscheurd kerkelijk leven.
- Cf. Ds. J. Bos Jr. te Veendam in, "De Vrije Kerk", 2e Jrg. No. 25-26, pag.8, 2e kolom: "Ik bedoel dit: Zouden onze Christelijke Gereformeerde broeders nog niet te zeer anthropocentrisch (mens in het centrum) denken? De schrijver is bang voor het subjectivisme - en wij met hem - maar zou juist hier dat subjectivisme hem (en vele anderen met hem) geen parten spelen? Anders gezegd: Staat in de Christelijke Gereformeerde prediking toch niet te zeer de vrome mens met zijn godsdienstige ervaringen in het centrum?"
En enkele alinea's verder: "Ik weet helemaal niet hoe hij zelf preekt, maar uit de wijze, waarop hij de prediking in onze kerken critiseert, meen ik toch te moeten concluderen, dat het subjectivisme hem meer te pakken heeft dan hij zelf vermoedt."
"Hij zegt zelf, dat we hem niet verdenken moeten van piëtisme, lijdelijkheid en ziekelijkheid. Maar alweer de wijze, waarop hij hier onze prediking critiseert doet ons vrezen."
Een antwoord op deze aanklacht werd door de schrijver dezes gegeven in het Kerkblad der Gemeente Bunschoten etc., 1e Jrg. No. 8, 28 Augustus 1946.
3. Oecumenisch
Wanneer we de vraag beantwoorden, die de titel is van deze brochure, dan verrichten we oecumenisch werk. Dan zijn we meer bezig met de vereniging aller gereformeerden dan wanneer we ons beginsel gaan verdoezelen en pogingen doen om ons kerkelijk leven op te lossen, gedeeltelijk in dat der Gereformeerde Gemeenten, gedeeltelijk in dat der Gereformeerde Kerken (onderhoudende art. 31 D.K.O.).
Het kenmerk van alle valse eenheidsbewegingen, die zich toespitsen in het eenheidsrijk van de Antichrist, is het verdoezelen en verbergen van eigen standpunt. Daarenetegen is het kenmerk van elke ware eenheidsbeweging, geïnspireerd door de vaak misbruikte zinsnede uit het Hogepriesterlijk gebed: "Opdat zij allen één zijn", het opsporen en tonen van het eigene. Dan immers is het mogelijk om bij het constateren van het feit, dat we op hetzelfde fundament staan, te verenigen en ook een zichtbare eenheid te openbaren. De bedoeling van de Heiland is nooit geweest: eenheid, koste wat het kost, van allen, van welke pluimage ook. Maar eenheid van hen, die hetzelfde gevoelen hebben. Eenheid van hen, die op dezelfde grondslag staan - aldus de juiste exegese van Johannes 17. 1)
Ook om deze reden is beantwoording van de vraag "Wat is Christelijk Gereformeerd?" actueel niet alleen, maar vóór alles noodzakelijk.
Juist omdat we Christelijk Gereformeerd zijn moeten we oecumenisch denken. Doen we het niet, dan verloochenen we de rijke naam Christelijk Gereformeerd, die zo diep van zin is, hoge pretenties heeft, maar daarom ook zware opdrachten ons geeft.
We proberen dus de vraag te beantwoorden, die ons om bovengenoemde redenen actueel lijkt te zijn.
Voor we dat doen is het misschien goed te luisteren naar enkele antwoorden die reeds gegeven zijn of practisch gegeven worden op deze vraag. We gaan dus het terrein verkennen. We zien ook hoe men in de loop der eeuwen en inzonderheid der laatste decennia gedacht heeft over de Christelijke Gereformeerde Kerken.
1. Historisch gezien heeft men de te behandelen vraag beantwoord met de opmerking: Christelijk Gereformeerd is het summum van sectarisme en isolements-zucht. Ons toch al tot scheuring en afscheiding gepraedisponeerde volk demonstreert deze neiging het duidelijkst in het bestaan van de Christelijke Gereformeerde Kerken.
De Christelijke Gereformeerde Kerken in haar huidige vorm toch noemen zich de voortzetting van de Christelijke Afgescheiden Kerk. In 1892 gingen zij niet mee "met de hooggeloofde van God gewilde eenheid tussen Afgescheidenen en Dolerenden".
Die daad is voor de rechtbank der geschiedenis niet te rechtvaardigen, aldus de tegenstander. Christelijk Gereformeerd zijn wil dus zeggen: de in systeem gebrachte, de in kerkvorm georganiseerde afscheidingswellust van het Nederlandse volk. Was men in een bepaalde kerk of gemeente niet tevreden, waren er plaatselijke moeilijkheden, spoedig had men zich georganiseerd en de Christelijke Gereformeerde Kerk, die in sectarisme ontvangen en geboren is, was goed genoeg om daar malcontenten een kerkelijk dak boven het hoofd te geven.
We laten dit historisch antwoord voor wat het is. Zeker is, dat practisch velen zo over de Christelijke Gereformeerde Kerken dachten en weinig of geen oog gehad hebben voor de juiste waardering van de historie en de historische motieven, die ten grondslag liggen aan het voortbestaan der Christelijke Gereformeerde Kerken.
Het zal natuurlijk wel eens voorgekomen zijn, dat zich bij de Christelijke Gereformeerde Kerken leden gevoegd hebben uit minder edele motieven, b.v. twist. Maar heeft iedere kerk daar niet mee te maken? Is het alles goud wat er blinkt in de Vrijgemaakte Gereformeerde Kerken? Weten allen, die zich achter de besluiten der Gereformeerde Synode gesteld hebben, precies waarom ze dat deden? We zouden daar wonderlijke dingen van kunnen schrijven. Laten we ons door dit argument toch niet in de war laten brengen.
2. Bekijkt men de Christelijke Gereformeerde Kerken naar de leer - dogmatisch - dan weet men niet beter te antwoorden door de Christelijke Gereformeerde Kerk te tekenen als de Kerk, die fel gekant is tegen de veronderstelde wedergeboorte - dát is, volgens velen, de bestaansreden van de Christelijke Gereformeerde Kerken. De strijd tegen dat leerstuk is met ongekende scherpte in die kerk gevoerd. Daar bestaat die Kerk van.
Hoewel we moeten toestemmen, dat sommigen onder ons wel eens tot deze caricatuur-tekening aanleiding hebben gegeven - zie boven sub. 2 - moeten we toch opmerken, dat men de Christelijke Gereformeerde Kerken niet verstaat als men zo haar standpunt tekent. Dit is geen zuiver antwoord op de vraag "Wat is Christelijk Gereformeerd?"
Indien we ons inderdaad slechts zonder meer concentreren op bestrijding der veronderstelde wedergeboorte, dan zouden we ons zelf tot secte degraderen. Het is immers het kenmerk van de secte, dat zij zich vastlegt op één bepaald dogma of op de bestrijding van een bepaald dogma en daarin al haar kracht zoekt. We zouden secte worden of zijn, wanneer we niet meer wisten te antwoorden dan: Christelijk Gereformeerd is anti-veronderstelde wedergeboorte.
3. Beluisteren we het antwoord op het gebied der prediking, dan hoort men menigmaal op de vraag: Wat is en wil de Chistelijke Gereformeerde Kerk? dit antwoord: De Christelijke Gereformeerde predikanten zijn erg zwaar; ze preken hel en verdoemenis; er kan bij hen haast niemand zalig worden; ze hebben een toepassing bij de preek, en al wat dies meer zij! Zo is de Christelijke Gereformeerde Kerk het buitenbeentje van al de kerken van Gereformeerde snit, uitgezonderd de Gereformeerde Gemeenten, en diverse oud-Gereformeerde clubjes, die zich echter weinig laten horen of zich niet presenteren, met als gevolg dat met haar bestaan weinig rekening wordt gehouden.
Ik herinner me nog goed, dat wij als studenten ter gelegenheid van zijn spreekbeurt voor de studenten in Kampen, Karl Barth, de bekende Zwitserse theoloog, op het Kamper station ontmoetten. Door een samenloop van omstandigheden kwam deze theoloog in onze auto terecht. Hij informeerde naarstig naar onze antecedenten en afkomst. We vertelden hem dat we in Apeldoorn studeerden. Apeldoorn? Uitlegging volgde. Het begon te lichten: nog rigoureuzer dan Kampen? (Het was nog in Schilder's glorietijd) Waarop de onvergetelijke uitroep uit Barth's mond: Wie möglich, wie möglich! Hoe is dat mogelijk: nog strenger dan Kampen!
Deze uitroep van Karl Barth geeft toch eigenlijk precies weer wat velen in kerkelijk Nederland denken. Hoe kun je nu nog Gereformeerder zijn dan Gereformeerd?
4. Gaat het tenslotte over levensinstelling en levenshouding, dan is men er rap bij om te zeggen: De Christelijke Gereformeerden zijn overal tegen. Ze mogen niets. Ze zijn stijf, akelig ouderwets. Ze staan buiten het leven. Het woord cultuur komt in hun woordenboek niet voor.
Genoeg om te laten voelen hoeveel misverstanden er in deze 4 antwoorden opgesloten liggen. Deze antwoorden geven een caricatuur-voorstelling. En toch geldt deze caricatuur in brede kringen als de foto, waarop ge de Christelijke Gereformeerde Kerken kunt zien.
Daarom is het nodig dat we een goede foto geven; een duidelijk en omlijnd antwoord op de vraag: Wat is Christelijk Gereformeerd?
Om het antwoord te geven, gaan we de gebieden na, waar ons een antwoord tegenklonk. Tegenover misverstanden zullen we trachten de juiste lijn aan te geven en het rechte licht te laten vallen op verschillende punten, zonder daarmee te pretenderen dat we de vraag: Wat is Christelijk Gereformeerd? uitputtend zullen beantwoorden.
En natuurlijk houde de lezer ook dit voor ogen: dit antwoord, hier gegeven, is niet door de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerken goedgekeurd (evenmin afgekeurd). Het is niet voorzien van het "imprimatur" zoals bij de Rooms-Katholieke Kerk. Het is het antwoord van één persoon, die tracht dit antwoord te geven in overeenstemming met het Christelijke Gereformeerde beginsel en de papieren, die de Christelijke Gereformeerde Kerken bezitten!
- Laten we er goed op letten - er wordt ook door jongeren met deze tekst geweldig geschermd - dat Christus met "allen" niet bedoelt alle mensen, of alle kerken, maar de apostelen en die na hen zullen geloven in Christus. Voor die beiden bidt Christus om eenheid. Dat is dus een bede dat de Kerk, die na de Apostelen komt, gebouwd zal worden op het fundament der Apostelen. Daarom moet juist krachtens deze Hogepriesterlijke bede de eenheid verhinderd en bestreden worden tussen Christenen en hen, die op een andere grondslag willen bouwen. Dat is wat anders dan een eenheidsfanfare. Deze verklaring beveelt zich aan omdat Christus dit gebed zo heeft opgebouwd: eerst bidt Hij voor Zichzelf, dan voor zijn Apostelen en tenslotte voor Zijn Kerk. Om de eenheid van de laatste twee bidt Hij. Vgl. Dr. C. Bouma, K.V. Johannes, pag. 212; Prof. L. Lindeboom, Eén zijn, in "De Vrije Kerke", 1897, pag. 357; en de art. in "Ons Jeugdblad", 3e Jrg. nr. 5 en 6 over "Johannes 17 en de eenheid".
HOOFDSTUK 2
HET ANTWOORD UIT DE GESCHIEDENIS
Wat is Christelijk Gereformeerd?
Die vraag houdt ons bezig. Die vraag willen we zo volledig mogelijk beantwoorden. Onze jeugd heeft er recht op te weten, wat we met die naam bedoelen. Voor we nagaan wat het standpunt en de doelstelling der Christelijke Gereformeerde Kerken is willen we eerst de naam zelf aan een nadere bespreking onderwerpen, terwijl tegelijk de Kerk, die deze naam draagt, in haar geschiedenis voor ons oprijst.
Twee zaken vragen in dit historische hoofdstuk onze aandacht:
A. De naam Christelijk Gereformeerd, waarbij tegelijk een korte geschiedenis van die naam niet achterwege kan blijven.
B. De geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Kerken, haar historie, haar bestaansrecht.
A. De naam
1. Betekenis
De naam Christelijk Gereformeerd is reeds zeer oud. We denken wel eens - althans jongeren drukken zich zo wel eens uit - dat de naam Christelijk Gereformeerd een uitvinding is van de vorige eeuw. Sommiger historische kennis is zelfs zo gering dat ze menen: de naam Christelijk Gereformeerd dateert uit het jaar, toen de Gereformeerde Kerken en onze Kerken uit elkaar zijn gegaan. Niets is minder waar! Gelukkig!
Het spreekt eigenlijk vanzelf dat er van de naam Christelijk Gereformeerd niet eerder sprake kon zijn dan na de grote Reformatie der 16de eeuw. Toen toch werd de kerk gereformeerd. Welke kerk? De Christelijke kerk! De kerk der apostelen, de Pinksterkerk. Toen was er reden om te spreken van de christelijke kerk, die gereformeerd was. Dus de christelijke kerk, namelijk - nader bepaald - de gereformeerde kerk. Het christelijke komt in het gereformeerde het zuiverst tot openbaring.
We zullen daarom goed doen altijd weer er op te letten dat zowel de woorden Christelijk als Gereformeerd twee bijvoeglijke naamwoorden zijn bij het woord Kerk. Beide zeggen dus iets van de Kerk. Daarom dienen we steeds te spreken van de Christelijke Gereformeerde Kerken en niet van de Christelijk Gereformeerde Kerken. 1) In dit laatste geval zou Christelijk een bijstelling zijn bij Gereformeerd.
Laten we het met een voorbeeld verduidelijken. Er is een groot onderscheid tussen een rijke begaafde boer en een rijk begaafde boer. In het eerste geval zegt rijk iets van de boer: hij heeft geld; in het tweede geval iets van zijn begaafdheid, die groot en veelzijdig is, terwijl hij overigens wel zeer arm kan zijn.
Wie spreekt van Christelijk Gereformeerde Kerken beweert dat die Kerken op christelijke manier gereformeerd zijn. Alsof men ook op heidense wijze gereformeerd kan zijn! Dat zou wel een buitengewoon hoge, om niet te zeggen een farizeese pretentie zijn tegenover de Gereformeerde Kerken.
Daarom stellen wij prijs op het juiste gebruik van onze naam: Christelijke Gereformeerde Kerk. Dat is dus de Christelijke Kerk. En dan niet de verbasterde, de gedeformeerde, maar de Gereformeerde Christelijke Kerk. Zo alleen houden we de continuïteit vast met de Kerk van alle eeuwen. In dit licht bezien is het volkomen begrijpelijk, dat één der voortrekkers van 1892 eens schreef: "Wilde men ons den naam van "Gereformeerd" ontrukken, wij zouden het misschien kunnen dragen, niet deze (nl. de naam christelijke) die ons als van één stam doet kennen met die, waarvan wij in onze geloofsbelijdenis betuigen: Ik geloof ééne, heilige, algemeene Christelijke Kerk." 2)
De naam Christelijk Gereformeerd wil dus uitdrukken de continuiteit met de kerk der apostelen. Juist de naam Christelijk Gereformeerd is een protest tegen alle sectarisme, betekent juist dat we willen blijven in de gemeenschap van de Kerk aller eeuwen.
Het zou vreselijk zijn als we deze naam niet langer wilden hanteren. Het zou een streep zijn door het verleden, wanneer we deze rijke naam zouden laten varen.
Wie zich deze naam goed indenkt, behoeft geen wee gevoel te krijgen als hij de naam Christelijk Gereformeerd hoort, alsof hij hier met hoogmoedige, betweterige mensen te doen heeft. Evenmin behoeft deze naam de gedachte te wekken: zwaarder dan zwaar!
Deze naam is onze rijkdom en tegelijk onze opdracht.
Als we deze naam goed verstaan worden we zeer ootmoedig. Immers deze naam vraagt van ons voortdurend weer: niet een zich vastzetten op bepaalde dogma's, maar een staan in de gemeenschap der Kerk van Christus. Deze naam verstaan, betekent tegelijk belijden: Ik geloof een heilige, algemene, christelijke Kerk. Tegelijk klinkt ons uit deze naam de opdracht tegen: er mag een stilstand komen in het kerkelijke leven. Nodig is het zuiver bewaren van het erfgoed der Hervorming. Wie gaat rentenieren van hetgeen eens geschied is - de Reformatie - miskent juist het karakter der Reformatie.
Daarom is voortdurende hervorming nodig. Het "Reformata, semper reformanda" 3) blijft hier van kracht.
Zo betekent de naam Christelijk Gereformeerd: een terugblikken in het verste verleden en een voortuitzien in de toekomst.
Christelijk Gereformeerd - wel verre van ouderwets en bekrompen te zijn - betekent juist: ruim van blik zijn. Onze brieven dateren van de Pinksterdag. Onze opdrachten reiken tot de jongste dag.
Het wordt tijd dat we zo deze schone naam weer leren lezen en liefhebben! Dat sluit tegelijk in - en het is de kracht van onze Christelijke Gereformeerde Kerken geweest, dat te accentueren - dat deze naam geen klank maar een levende belijdenis voor ons is. Christianus mihi nomen, Reformatus cognomen: Christelijk is mijn naam, Gereformeerd mijn bijnaam. 4) Dat wil dus zeggen: Ge kunt de naam Christelijk Gereformeerd eigenlijk niet eerlijk uitspreken zonder de geloofsband met de Heere Jezus Christus.
Zo gezien is er geen tegenstelling tussen kerkelijk denken en persoonlijk geloof.
In die rijke volle zin van het woord dienen we vandaag Christelijk Gereformeerd te zijn.
- Daarom is het zeer te betreuren, dat op de omslag en de titelpagina van de brochure van schrijver dezes "Tusschen de vuren" als ondertitel staat aangegeven: De positie der Christelijk Gereformeerde Kerk etc. Een kapitale drukfout!
- Doc. F.P.L.C. van Lingen in: Bij wie de schuld? Pag. 18.
- Gereformeerd en daarom altijd weer gereformeerd moeten worden.
- Maar een bijnaam, die we, gezien de historie, niet meer kunnen noch willen missen!
2. Gebruik van de naam
Als de inhoud van de naam Christelijk Gereformeerd zo rijk is, is het niet te verwonderen, was het zelfs volkomen noodzakelijk, dat onze Vaderen deze naam gebruikt hebben. Dat kon niet anders.
Onze Vaderen gebruikten ook veel de naam Gereformeerde Kerken, niet in tegenstelling met de naam Christelijke Gereformeerde Kerken, doch ter afkorting en in verband met het feit, dat deze Kerken gekarakteriseerd werden door de Reformatie, die haar stempel op deze Kerken had gedrukt, zoals wij vandaag spreken van de Vrijgemaakte Kerken, want door het woord vrijmaking worden de Gereformeerde Kerken (onderhoudende art. 31 D.K.O.) het best getypeerd.
Doch ook de naam Christelijk Gereformeerd wordt veel gebruikt, zowel in de acta en resolutiën van de Staten van Holland, alsook in de acta der verschillende Particuliere Synodes. 1)
In de approbatie van de Statenbijbel door de Staten-Generaal lezen we de prachtige woorden: "dat wij van den aanbeginne der reformatie af in dese Landen ter herte genomen, ende met alle vlijt ende sorghvuldigheyt getracht hebben te besorgen alles wat tot goeden welstant ende voortplantinge van de Oprechte, Ware, Christelicke Gereformeerde Religie ende den suijveren Godtsdienst heeft mogen strekken ende noodigh was."
Daar hebt ge het woord Christelijke Gereformeerde Religie.
Maar ook van Christelijke Gereformeerde Kerk werd gesproken. De Staten van Holland spraken in 1592 in betrekking tot het theologisch onderwijs te Leiden van de Belijdenisse der Nederlandtsche Christelicke Gereformeerde Kerkcke.
En dat niet alleen in ons land, maar ook in Frankrijk. Men spreekt daar van "Les Eglises Chrétiennes Reformées". 2)
Bewijs van oudheid, zuiverheid en juistheid van de naam Christelijk Gereformeerd!
Onze Afgescheiden Vaderen bewogen zich in de lijn der geschiedenis toen zij direct na de Afscheiding spraken van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Daar mee stelden zij zichzelf weer in de gemeenschap met de Kerk aller eeuwen en handhaafden zij de continuïteit met de eerste Christelijke Kerk.
Zij gaven aan "De Reformatie", het in 1837 bij Höveker te Amsterdam onder redactie van Ds. H.P. Scholte verschijnende tijdschrift, de ondertitel: Tijdschrift der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland.
In Amsterdam verscheen, eveneens bij Höveker, in 1837: Huishoudelijke bepalingen der Christelijk Gereformeerde Gemeente te Amsterdam. 3)
- Men zie de prachtige artikelen vol bewijsmateriaal uit Scheltus kerkelijk Placaatboek en Wiltens kerkelijk Placaatboek, van Ds. J. Hovius in "De Wekker", 50e jaargang, No. 23, 25 en 27, resp. van 1, 15 en 29 Oct. 1937 waaraan ik ook de volgende citaten ontleende.
- In een opschrift in de acta van de Synode van Vertueil in 1567, geciteerd door Ds. J. Hovius in "De Wekker", 54e Jrg. No. 26 van 18 Febr. 1944.
- Reformatie IV, 51.
3. Waarom niet direct Christelijk Gereformeerd?
Wie de geschiedenis der Afscheiding nagaat wordt direct getroffen door het feit dat de Kerk, door afscheiding hervormd en gereformeerd, toch niet van 1834 af bekend staat als de Christelijke Gereformeerde Kerk.
Waarom niet? Het lag toch voor de hand, toen men zelf de rijke betekenis van deze naam gezien had!
De oorzaak ligt in het optreden en de houding van de regering ten aanzien van de afgescheidenen. Gelijk bekend werden de afgescheidenen zwaar vervolgd. Een zwarte vlek in onze geschiedenis!
Op de eerste Synode der Afgescheiden Kerken, gehouden te Amsterdam in 1836, de eerste na 1618/19, werd een adres opgesteld aan Koning Willem I. Het resultaat was negatief. De maatregelen werden nog verscherpt, omdat zij zich de naam Gereformeerd aangematigd hadden, welke naam alleen toekomst aan de Hervormde Kerk. 1)
Dat is het punt in kwestie.
De Hervormde Kerk en het Ministerie van Eredienst ontzegden aan de Afgescheidenen het recht om zich Gereformeerd te noemen.
Daarom erkende de regering 14 Februari 1839 Utrechts gemeente als Christelijke Afgescheiden Gemeente; niet als Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Gemeente of als Christelijke Gereformeerde Gemeente. 2)
Deze kwestie heeft in de boezem der Afgescheiden Kerk grote beroering gewekt. De Kruisgemeenten vonden er een motief in om hun scheiding van de afgescheidenen te blijven rechtvaardigen, hoewel het eigenlijke motief - de invoering der Utrechtse kerkorde - in 1840 reeds verviel.
Maar hoewel zij als Christelijke Afgescheiden Gemeenten erkend zijn, omdat zij daartoe gedwongen werden, bleven zij zich onderling voortdurend Christelijk Afgescheiden Gereformeerd noemen. 3)
De Provinciale Synode van Overijssel en Gelderland drukte het in een brief aan de Koning dd. 1 October 1851 aldus uit: "Door de erkenning evenwel onder de naam van Christelijke Afgescheiden Gemeenten zijn zij tegen hun begeerte op een ander terrein geplaatst dan zij verlangden. Immers zij hadden niets anders gewenscht dan te blijven bestaan als Christelijke Gereformeerde Gemeenten, al ware het dan naast of buiten het kerkgenootschap, door welks bestuur huns inziens de belijdenisgeschriften niet meer gehandhaafd worden. Nu echter, als van de wortel afgesneden, hebben wij een bestaan gekregen, dat wij niet verlangden en dat ons niet betaamt." 4)
Bij de regering noemden de Afgescheidenen zich dus Christelijke Afgescheiden Gemeenten. Onderling in stukken, die binnen de kring der Kerk bleven, Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Kerk. Van verloochening van beginsel is geen sprake.
Toen de Wet op de Kerkgenootschappen in 1853 afkwam gaven zij kennis, dat zij, gelet op Art. 1 der Wet, zich nu dan ook met betrekking tot de Staat als Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Kerk betitelden, verzoekende als zodanig te worden erkend. 5)
De regering wilde echter niet onder die naam de Afgescheidenen erkennen. Het stuitte af op de naamskwestie. Maar de synode der Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Kerk is diligent. Een waardig stuk is de brief van de synodale commissie der Christelijke Afgescheiden Gemeenten aan de Koning dd. 11 December 1858.
Ik veroorloof mij een citaat uit deze sterk geargumenteerde brief: "Moesten wij aannemen dat voor Uwe Majesteit nog niet is uitgemaakt of niet de titel, hoewel tijdelijk ongebruikt, evenwel het eigendom is van dat kerkgenootschap dan merken wij daarop aan, dat wij vroeger met dat genootschap één geheel uitmaakten en dat onze scheiding van het genootschap eenig en alleen plaats vond om Gereformeerd te kunnen blijven. Naar onze overtuiging was het genootschap van de Gereformeerde beginselen stilletjes afgeweken: en toen wij dit bespeurden, weken wij juist daarom van het genootschap af. Werd nu in onze titel ons een woord geweigerd, dat vroeger als naam ons gemeenschappelijk eigendom was, terwijl zeker niemand, ter zake kundig, hetzij in of buiten Nederland, maar twijfelt, of dat woord drukt juist het kenmerkende uit der Christelijke Afgescheiden Gemeenten, dan zou door zulke weigering Uwe Majesteit tusschen ons en dat genootschap als regter of scheidsman optreden en wegens onze scheiding ons in het ongelijk stellen." 6)
Zo hebben onze Afgescheiden Vaderen gestreden voor de naam: Christelijk Gereformeerd.
Het feit dat de regering zich tegen deze naam verzette, is een overtuigend bewijs, dat de naam Christelijk Gereformeerd geen uitvinding was van onze Afgescheiden Vaderen, dus geen nieuwe naam was, maar een naam, die historisch belast is, waarom de regering, geadviseerd door de Hervormde Kerk, die naam bleef opeisen voor de Hervormde Kerk, en hem niet wilde toekennen aan de Afgescheidenen.
We dienen dit goed te onthouden! We dragen een oude naam!
- Prof. P.J.M. de Bruin in Gedenkboek, pag. 40. Dit adres werd 16 Maart de Koning overhandigd. Handelingen met de opzieners der gemeente Jesu Christi, vergaderd te Amsterdam den 2den Maart, pag. 48.
- Nog in 1857 motiveerde de Minister van Eredienst Wiarda Beckman dit in missive dd. 21 Sept. 1857, No. 11 als volgt: "Naardien de regeering volgens art. 165 der Grondwet, verpligt om de Kerkgenootschappen te beschermen, hen behoort te handhaven bij hunne regten, waaronder behooren de namen, die zij voeren en dat derhalve aan Afgescheidenen van het Hervormde of Gereformeerde Kerkgenootschap geen erkenning kan worden verleend onder den naam, waarop alleen dat Kerkgenootschap aanspraak heeft." Zie Dr. F.L. Bos, Archiefstukken betreffende de Afscheiding van 1834, IV 501.
- Dr. F.L. Bos a.w. IV, 501, noot 27.
- Bos a.w. IV, 493.
- Boa a.w. IV, 498. Handelingen der Synode van 1854. Ook opgenomen in Gedenkboek pag. 86.
- Bos a.w. IV, 504.
4. Christelijke Gereformeerde Kerk in 1869
Toch heeft de Kerk der afscheiding de officiële naam Christelijke Gereformeerde Kerk gekregen. Het is een lange en blijde weg, die naar deze mijlpaal voert.
1869 is het jaar, waarin deze naam de officiële naam wordt der Kerk. Als zodanig staat zij van dat jaar af ook bekend bij de regering.
1869 is een zeer belangrijk jaar geweest in de geschiedenis der Kerk. Toen toch had de vereniging plaats tussen de Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis.
Beiden kwamen voort uit de Afscheiding, maar waren ter onzaliger ure uit elkaar gegaan in 1837, toen de Utrechtse synode een nieuwe Kerkorde opstelde, waaraan zes dogmatische artikelen voorafgingen, die - aldus aan de kerkorde vastgehecht - geldig waren voor heel de Kerk.
Deze daad, die zeer te betreuren was, waardoor de Kerk der scheiding afweek van haar beginsel, werd oorzaak van het ontstaan der Kruisgemeenten. Dit ontstaan is te begrijpen. De Kruisgemeenten zagen de principiële lijn toen beter dan de Utrechtse synode en degenen, die achter haar besluiten stonden 1), waarbij direct opgemerkt dient te worden dat Ds. H.P. Scholte de geestelijke Vader van deze besluiten is en Ds. H. de Cock, op bedekte wijze, in zijn visie op Verbond en Kerk werd veroordeeld, zo, dat ook hij zich vrij spoedig na de synode bezwaard gevoelde over deze besluiten.
De Christelijke Gereformeerde Kerk is echter reeds in 1840 teruggekomen op haar besluiten van 1837.
Men leze de ontroerende woorden: "Met schaamte en schulderkentenis zien wij thans terug op hetgene, dat vroeger door ons gedaan is en oorzaak geweest kan zijn van vele oneenigheden in de Kerk en onlusten buiten dezelve. Onder inbidding, dat de Heere ons genadig zij om de ongerechtigheid en de zonde, hierin gepleegd, te vergeven en dat Hij herstelle hetgeen wij verbroken hebben 2) (want ach! wij kunnen wel breken, maar niet herstellen, dat is Zijn werk) wenschen wij tot dat standpunt terug te keren, waar wij ons bevonden, toen wij uit het Babel van valsche leringen zijn uitgegaan, met terzijde stelling van hetgeen ons opnieuw een Babel scheen te zullen maken, doch waarvoor de Heere ons behoede!" 3)
Een Kerk, die zo schuld belijdt, is nog geen valsche Kerk geworden, die men zo spoedig mogelijk moet verlaten.
De broeders in 1840 hebben deze terugkeer tot de leer en de Kerkorde der Vaderen gezien als een wederkeer na afdwaling en als een verbondsvernieuwing met de Heere. 4)
Het is dan ook volkomen te begrijpen dat de synode van Amsterdam 1840 de vereniging met de Kruisgezinden zeer begeerde.
"Ook nodigen wij alle broeders in den Heere, die meenen dat wij niet wel hebben gehandeld, hetzij dat dezelve onder Afgescheidenen of niet-Afgescheidenen zijn, om met ons bij de eerstvolgende gelegenheid, als er weder een synode bijeengeroepen wordt, in correspondentie te treden, teneinde hun bezwaren in te brengen, nademaal wij ellendigen gaarne leerlingen wenschen te zijn." 5)
Duidelijk blijkt dat de bestaansreden der Kruisgezinden vervallen was. Toch hebben de Kruisgemeenten in haar isolement volhard. Reden daarvoor was nu de kwestie van het vrijheid vragen aan de regering, die ontzaglijk veel beroering gewekt heeft in de kring der Afgescheidenen, een beroering, die nog jarenlang nadeinde en die pas in 1869 tot stilstand is gekomen.
Er waren twee stromingen.
De ene stroming meende dat deze vrijheidsaanvrage was geschied, "met krenking van de eer des Konings der Kerk, met verloochening van des Heeren werk en ten koste der Christelijke opregtheid."
De andere stroming had geen bezwaar, "dewijl daarbij niets was toegegeven, hetwelk ons van den Heere verboden werd en de godsdienstoefening tengevolge dezer voldoening, wel door de overheid beschermd werd, maar zonder den minsten invloed van denzelve bleef; terwijl ook herhaalde malen aan de overheid, het werk des Heeren in de stichting der Gemeenten en de plichten, die volgens Gods woord op de overheid rusten, met getrouwheid waren voorgesteld." 6)
We hebben waardering voor de trouw en de volharding van de eerste stroming, die dus zich verwant moest gevoelen aan de Kruisgemeenten, wier standvastigheid bewondering afdwingt. Het is echter een standvastigheid geweest, die in halsstarrigheid eindigde. Het individualisme speelde een grote rol. Persoonlijk kan ik mij nimmer aan de indruk onttrekken, dat de Kruisgemeenten een eigen ligging hadden, die op sommige punten afwijkt van die der Afgescheidenen. Bij de Kruisgemeenten valt in de prediking een sterk accent op de Uitverkiezing; bij de Afgescheidenen meer op het Verbond der genade. De Kruisgemeenten hoorden liever de eenzijdige onderwerpelijke prediking; in de kring der Afgescheiden Kerken is er meer evenwicht in de prediking tussen heilsverwerving en heilsbediening. Principieel zijn deze verschillen niet. De accenten liggen èn bij de Kruisgemeenten èn bij de Afgescheiden Kerken niet gelijk. Voor de Kruisgemeenten wijs ik op het conflict, dat daar is uitgebroken rond de persoon van Ds. C. v.d. Oever. 7) Duidelijk wordt uit die strijd, hoe de individualistische opvatting van het Verbond der genade - hetgeen practisch betekent negering van het Genadeverbond - steeds meer scheuren trekt. Bij de afgescheidenen waren ook verschillen. Niet alleen was er in de eerste tijd een groot verschil tussen de Cock en Scholte, maar ook in de zestiger jaren kwamen de verschillen openbaar rondom het geschrift van Pieters en Kreulen. De figuur van Joffers is een kruisgezinde onder de Afgescheidenen. 8)
Met waardering voor de trouw en de vrees dergenen, die in het vrijheid vragen aan de regering ontrouw zagen aan de Koning der Kerk, moeten we toch zeggen dat hun bezwaren niet opgaan. Immers deze vrijheidsaanvrage had geen invloed op het interne leven der Kerk. Het is een formele, geen materiële kwestie. Wanneer de Kerken zich niet hadden mogen openbaren naar gereformeerde belijdenis in haar inrichting, zouden de Kruisgezinden gelijk gehad hebben. De Kerk bleef vrij. "Dan heeft de verhouding naar buiten in de sfeer van den staat niet die overwegende beteekenis, dat daarom een geheele kerkgroep zou moeten schade lijden." 9)
Gegeven het feit, dat er geen confessionele verschillen waren tussen de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis en de Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Kerk en gegeven het feit, dat er in de laatstgenoemde kerkengroep een stroming was, die gevoelig was voor de critiek der Kruisgemeenten ten aanzien van het vrijheid vragen aan de regering - zonder daarmee een kerkelijk isolement gerechtvaardigd te achten - is het te begrijpen, dat deze beide kerkgroepen ten slotte verenigd zijn in 1869. Over de kwestie van het vrijheid vragen werd niet gerept. Alleen stelden de Kruisgemeenten als tweede grond: "De Christelijke Afgescheidenen laten hun tegenwoordige titel varen en openbaren zich naar buiten en naar binnen met of zonder staatserkenning als de historische Gereformeerde Kerk, deze titel voerende met of zonder enig betamelijk praedicaat." 10)
Terloops zij opgemerkt dat de regering in 1870 een ander standpunt inneemt, minder stroef en formeel. Onder Minister van Bosse wordt de officiële verklaring omtrent het bestaan der Christelijke Gereformeerde Kerk voor kennnisgeving aangenomen. 11) De synode-commissie spreekt dan van "de bereidwilligheid van de zijde des Konings, de heusche ontvangst en krachtige medewerking van den Heer Van Bosse." 12) Het kan verkeren!
De naam, die de verenigde Gereformeerde Kerken zouden dragen was, naar het besluit van de resp. synoden "Christelijke Gereformeerde Kerk": de oude naam, diep in de historie geworteld, waartegen geen enkel bezwaar gemaakt werd door de regering.
De Kruisgemeenten legden alle nadruk op de naam Gereformeerd; want die naam was voor hen sinds 1840 het motief van hun isolement! Dit moet niet zo uitgelegd worden alsof de afgescheidenen deze naam niet wilden. Integendeel. Zij hadden die naam, onderling, ook gebruikt. Maar zij wilden ook de naam Christelijk niet prijsgeven en daarmede de continuïteit handhaven.
Zo werd met grote eenstemmigheid de naam Christelijke Gereformeerde Kerk vastgesteld. Het feit dat de kerken in Amerika, gesticht door de Afgescheiden pioniers voor 1869, toen de officiële naam der Afgescheiden kerk nog niet was Christelijke Gereformeerde Kerk, reeds genoemd werd Christelijke Gereformeerde Kerk (Christian Reformed Church) bewijst, hoe diep de overtuiging leefde dat dit de naam der Kerk was.
De vereniging van 1869 heeft rijke zegen voor de Christelijke Gereformeerde Kerk afgeworpen. Van 1869 tot 1885 was de bloeitijd der Christelijke Gereformeerde Kerk.
Natuurlijk gingen niet allen met die vereniging mee. Er bleven Kruisgezinden apart staan. Naast hen stonden nog enkele geisoleerde groepjes. In 1907 werden met elkaar verenigd het grootste gedeelte van de resterende Kruisgemeenten en de volgelingen van Ds. Ledeboer (eens met de Afscheiding meegegaan, maar al spoedig een afwijkend standpunt innemend, meer getypeerd door persoonlijke inslag dan door confessionele verschillen), de Bakkerianen en van Dijkianen onder leiding van Ds. G.H. Kersten, tot de Gereformeerde Gemeenten.13)
Het ontstaan der Gereformeerde Gemeenten is dus, historisch gezien, zeer aanvechtbaar.
Ook deze vereniging was weer een repeterende breuk. Ds. L. Boone ging b.v. met deze vereniging niet mee, omdat hij geen afstand wilde doen van de naam Oud-Gereformeerd, de Psalmberijming van Datheen wilde handhaven en het oude ambtsgewaad verplichtend wilde stellen.
Zodat we behalve de Gereformeerde Gemeenten nog kennen - er zullen er misschien nog meer zijn, maar wie kan deze lijst, die een droef beeld is van de verscheurdheid van Christus' kerk en de gevaren der individualistische kerkbeschouwing duidelijk toont, bijhouden? - de Oud-Gereformeerde Sint-Philipslandsche richting (Ds. Boone, opgevolgd door Ds. Blaak), de Oud-Gereformeerde Kamper-richting (Ds. Kramp), de Oud-Gereformeerden (Ds. Hennephof), de Hersteld Verband Oud-Gereformeerden en de Kruisgemeenten (Ds. H. v.d. Veen en ds. Joh. Welzen), allen met de Vereniging van 1869 niet meegegaan of later uit de niet zich verenigd hebbende groepen ontstaan.
- Terecht is door Prof. van der Schuit opgemerkt in het leerzame artikel "Het jaar 1869 - Vereeniging" in Gedenkboek, pag. 85: "In dit opzicht komen deze Kruisgemeenten veel overeen met de Christelijke Gereformeerde Kerk in haar houding tegenover de vereeniging van 1892 met de Doleerenden." De overeenkomst zit in de confessionele gronden, die de Kruisgemeenten in 1837 en de Christelijke Gereformeerden in 1892 beheersten.
- Kennelijk doelt dit op de scheuring ontstaan door de formatie der Kruisgemeenten.
- Verslag van de synode 1840, pag. 12.
- Aldus Ds. W. Kremer in een artikel "De synode van 1840" in het Mengelwerk van het Jaarboekje 1940, pag. 26.
- Verslag van de synode 1840, pag. 11-12.
- Verslag van de synode 1840, pag. 26.
- Men zie: Dr. J.C. v.d. Does, Kruisgezinden en Separatisten, pag. 84 v.v.
- Hij is de felle tegenstander van Brummelkamp geweest. Prof. Bouwman heeft hem getypeerd als de leider van het echt-conservatieve smaldeel der Afscheiding (geciteerd door Dr. E. Smilde "Een eeuw van strijd over Verbond en Doop", pag. 25. Joffers is niet geheel ontkomen aan het gevaar van valse lijdelijkheid, uit reactie tegen Brummelkamp, die het gevaar van het Remonstrantisme niet voldoende heeft gezien. Cf. Prof. den Hartogh art. Zelfverdediging, Zelfstrijd en Zelfoverwinning in Ger. Theol. Tijdschr. 47e Jrg. Pag. 94, 101, 111.
- Prof. J.J. v.d. Schuit in Gedenkboek, pag. 84, Vgl. v.d. Does a.w. pag. 28-31.
- Gedenkboek, pag. 90; v.d. Does, a.w. 146-147.
- Dr. F.L. Bos, a.w. pag. 480.
- Acta synode 1872, pag. 89.
- Zie het hoofdstuk "De Gereformeerde Gemeenten" in v.d. Does, a.w. pag. 156 v.v.
5. Wat leert ons de Vereniging van 1869?
Hoewel deze paragraaf niet in verband staat met ons eigenlijke onderwerp willen we toch nog even letten op de reeds besproken Vereneniging van 1869 en wel om haar betekenis voor het heden.
De Vereniging van 1869 moet exempel zijn voor een toekomstige vereniging van de Christelijke Gereformeerde Kerk met de Gereformeerde Kerken (onderhoudende Art. 31 D.K.O.) wordt vandaag veel beweerd. 1) Inslag van die vereniging was immers: niet praten over het verleden, elkaar wederzijds erkennen. Wanneer dat gebeurt moeten we elkaar vinden, zo wordt gezegd.
Wij merken op - en onze jongeren doen goed deze dingen zich in te denken en ter harte te nemen - en noteren de volgende lessen:
a. De verhouding Afgescheidenen - Kruisgezinden is een andere dan die van Christelijke Gereformeerden - Vrijgemaakten. De eersten kwamen beiden uit de Afscheiding voort: gemeenschappelijke oorsprong. De tweeden hebben niet deze directe gemeenschappelijke oorsprong. De Vrijgemaakten toch zijn een aftakking van de verenigde Gereformeerde Kerken van 1892, met welke Vereniging de Christelijke Gereformeerde Kerk juist niet mee kon gaan.
b. Het verschil tussen Afgescheidenen en Kruisgezinden was wel in 1837 een confessioneel verschil, maar niet meer van 1840 af, hetgeen duidelijk bleek in de jaren 1840 - 1869. Of er geen confessioneel verschil is tussen de Christelijke Gereformeerden en de Vrijgemaakten moet juist bewezen worden. De Confessie, de Belijdenis moet op tafel, Dan komt de historie vanzelf wel.
Dat is zeer zeker de les van 1869.
c. De naam Christelijk Gereformeerd mag niet worden prijsgegeven, want hij is eindelijk officiëel erkend, hoewel reeds lang officieus gedragen. Trouwens, zou dat ook niet veel gemakkelijker zijn - afgezien van principiële en historische redenen - dan een lastige naam met postale aanduiding (onderh. Art. 31)? Principe en historie beslissen hier voor de naam Christelijk Gereformeerd.
d. Een vereniging is altijd een repeterende breuk, zelfs wanneer er geen confessionele verschillen uit de weg geruimd behoeven te worden.
- O.a. door Ds. J.F. v. Hulsteijn JFzn. in "De Vrije Kerk", 10 Oct. 1946.
6. De naam Christelijke Gereformeerde Kerk bij de Vereniging van 1892.
Het is hier nog niet de plaats om de Vereniging van 1892 en het voortbestaan der Christelijke Gereformeerde Kerk te behandelen. In verband met de naam en dus ook met de geschiedenis van die naam willen we toch nu reeds nagaan hoe die naamskwestie is behandeld.
Op de synode der Christelijke Gereformeerde Kerk te Amsterdam, die 7 Juni 1892 begon te vergaderen, is over deze zaak lang en breed gediscussiëerd. Deze discussie is nog actueel in verband met de naam onzer Kerken.
Er waren op deze synode twee stromingen in verband met de naamskwestie. 1)
De eerste stroming wilde de naam Christelijke Gereformeerde Kerk laten vallen en de verenigde kerken noemen: de Gereformeerde Kerken.
Argumenten zijn:
1e. De bijvoeging "Christelijk" is overbodig, want het woord "kerk" is een absoluut christelijk begrip. Men bedoelt dit: het woord kerk zegt reeds dat men van Christus is. Dus is het overbodig om dat nog eens extra uit te drukken in de bijstelling: christelijke. Dat zou een pleonasme zijn. Hetzelfde zou dus tweemaal gezegd worden.
2e. Wanneer we persé de naam Christelijke Gereformeerde Kerk willen handhaven dan vermijden we niet de schijn, dat de ene kerkengroep in de andere opgaat. Wij blijven dus onze naam behouden. Dat zou betekenen: de Nederlandsche Gereformeerde Kerken lossen zich op in de Christelijke Gereformeerde Kerk. En dat zullen zij niet willen. Dat zou een oorzaak zijn dat de vereniging op de naamkwestie afspringt. En dat mag tot geen prijs. Het raakt hier immers niet het fundament der Kerk: de Heilige Schrift; niet de banier: de confessie; niet de huisorde: de D.K.O. Bovendien, de oude Gereformeerde Kerk heeft zich nooit het meest druk gemaakt om de naam. Wij hebben alleen te waken dat die naam niet in strijd is met het wezen der Kerk van Christus, de confessie en de D.K.O. Dit is de opvatting der prae-adviseurs en één der deputaten. 2)
Doch daartegenover staat een sterke stroming, die een ander gevoelen huldigt. Eén der deputaten om te komen tot vereniging is de woordvoerder van deze stroming.
Argumenten:
1e. Het woord gereformeerd zegt op zichzelf niets. Eerst door de bijvoeging "christelijk" krijgt het betekenis. Het woord christelijk wil zeggen dat we Christus als Hoofd erkennen en ons naar Zijn Naam noemen.
2e. Het woord Kerk zegt op zichzelf niets. Het is geen absoluut christelijk maar een absoluut heidens begrip. De spreker verwijst naar Handelingen 19: 35 en 37, waar het gebruikt wordt voor het heidendom. We spreken nu ook van jodenkerken. Daarom moet de bijvoeging "christelijk" blijven. Schriftuurlijk is "gemeente". 3)
3e. De uitdrukking Christelijke Kerk is volstrekt geen pleonasme. Wij vinden die naam ook in het doopsformulier.
4e. Aan het behoud van deze naam is ons veel gelegen, wijl anders misschien scheuringen ontstaan.
5e. Indien de Nederlandsche Gereformeerden - de Dolerenden dus - weigeren deze schone naam van ons over te nemen, "dan zou men kunnen vragen of het niet gewenscht ware met het oog op de welstand van Gods Kerk met de vereeniging te wachten. Het moet hun een eere en genot zijn in de gelegenheid te worden gesteld te toonen dat zij de vereeniging van harte begeeren". 4)
Wanneer ten slotte gestemd wordt blijkt men met 22 tegen 16 stemmen de naam Christelijke Gereformeerde Kerken 5) te willen handhaven.
Uit deze discussie blijkt wel dat men zich op de Amsterdamse synode zeer ernstig met de naamskwestie heeft bezig gehouden. Het is dan ook de moeite waard om voor die naam te strijden, mits - die naam weergeeft het beginsel. Heeft men het beginsel verloochend en wil men dan toch met alle geweld de naam handhaven, voornamelijk om de stem van het kloppend geweten gerust te stellen, dan is dat ijdel en hol, dan is het ook onjuist om ter wille van een naam de vereniging af te laten springen.
Zo gezien kunnen we zeggen dat de kwestie van de naam geen principiële is. 6) Overigens geloof ik dat in het licht van het beginsel deze naam niet zonder principiële betekenis is.
Daarom moet in geval van verenigingspogingen tussen twee Kerken de naam van de verenigde Kerken nooit de inzet, de kernkwestie zijn. Is men het in principiële zaken eens (dat raakt dus de Belijdenis), dan zal het ook met de naam in orde komen. Is er geen overeenstemming in principiële kwesties, dan zal men het ook over de naam niet eens worden.
Het was dan ook zeer consequent van de Nederlandsche Gereformeerde Kerken dat zij de naam Christelijke Gereformeerde Kerken niet aanvaardden. De Christelijke Gereformeerde synode had op alle punten gecapituleerd. Het zou dwaas en belachelijk zijn, nu op dit punt z'n standpunt te handhaven ten koste van de vereniging, welk schip nu bijna in de haven lag. In het gezicht van de haven, door de branding om die naam te pletter geslagen te worden, zou toch al te dwaas zijn.
De Synode der Nederlandsche Gereformeerde Kerken werd ter wille van deze kwestie per telegram samengeroepen. Met algemene stemmen heeft men besloten de naam "De Gereformeerde Kerken in Nederland" te handhaven. 7)
De Nederlandsche Gereformeerde Kerken hebben uitvoerig rekenschap gegeven van hun besluit in een lijvig rapport, dat meer handig dan overtuigend is opgesteld. 8) De Christelijke Gereformeerde broeders worden heel vriendelijk behandeld. Men begrijpt hun motieven om de naam Christelijk Gereformeerd te handhaven zeer goed. Maar het slot is een hardnekkig "neen"! Wat is de diepste oorzaak van deze weigering? Het staat in sub 3e: "De eene groep zou in de andere zijn ingelijfd. Men zou zich onzerzijds laten annexeeren." Gepleit wordt voor de benaming Gereformeerde Kerken, omdat deze naam vaak gebruikt werd en de naam Christelijke Gereformeerde Kerk toch eigenlijk een dubbele uitdrukking is.
Wie rustig de argumentatie leest wordt enerzijds getroffen door de zeer apodictische redeneertrant. Bv. "Toch is niet uit één enkel document te bewijzen (en daarop komt het toch hier aan) dat deze uitdrukking ooit of te immer als officieele titulatuur voor de kerken gebezigd is." Dit is een bewering die later niet houdbaar is gebleken, zoals door Prof.Dr. H.H. Kuyper is toegegeven. 9)
Anderzijds voert men wel argumenten aan pro Gereformeerd, maar niet anti Christelijk Gereformeerd. En dat had men toch behoren te doen. Nu men nagelaten heeft om het onschriftuurlijke van de naam Christelijk Gereformeerd aan te tonen krijgt men sterk de indruk dat men deze naam niet wilde uit antipathie tegen de Vaderen der Afscheiding. Men wilde deze "zoo dierbare naam" niet aannemen.
Dit niet-willen is absoluut. Men verzocht immers de Christelijke Gereformeerde Kerk "In het stellen van dezen onzerzijds voor geen inwilliging vatbaren voorslag niet te willen volharden." Of als men nog niet overtuigd is van het radicale neen, deze tirade aan het slot: "Zoo schoone liefde is thans in aller harte opgeweld; hoe bitter zou het dan niet zijn, indien deze liefde, en dan zoo licht voor altoos, weer moest gebluscht worden. Dat verhoede genadiglijk de Heere onze God, om Zijns Zoons Jesu Christi wille."
Nimmer kunnen we een gevoel van bitterheid onderdrukken, wanneer we deze woorden lezen. De Christelijke Gereformeerde Kerk wordt aansprakelijk gesteld voor het mislukken der vereniging, alsof deze niet had kunnen zeggen: "Wij hebben de vereniging niet tegengewerkt maar gij, door ons op alle punten te laten capituleren."
Nogmaals: het was logisch dat aan de Christelijke Gereformeerde Kerk deze eis gesteld werd; men was totaal overgegaan op de lijn der dolerenden. Op dit éne puntje halsstarrig vast te zitten, zou dwaasheid zijn.
Hoe reageert de Christelijke Gereformeerde Synode?
Eén der prae-adviserende leden - Prof. L. Lindeboom? - zegt: "Het komt eigenlijk alles hierop neer, dat zij den schijn willen vermijden van in ons op te gaan. Bij al hun bezwaren kan ik niet één principieel bezwaar vinden." 10)
Men heeft over het dolerende ultimatum nog nagekaart. Men betreurt de gang van zaken. Maar men kan niet meer terug. Men moet ook op dit punt nog capituleren.
Had men in de zitting van 14 Juni na gebed van Ds. Bos - gezongen werd Psalm 81: 12 - besloten om de naam Christelijke Gereformeerde Kerk te behouden. 11), in de avondzitting van Woensdag 15 Juni - de Nederlandsche Gereformeerde Kerken hebben hun synode dus wel zeer snel bij elkaar gehad en hun rapport betreffende de naam wel zeer spoedig klaar gemaakt! - die weer begonnen werd met het zingen van Psalm 81: 12 12), stelt de voorzitter voor "te besluiten den naam "De Gereformeerde Kerken in Nederland" aan te nemen."
"Met het oog op het groote gewicht dezer stemming zoekt de voorzitter het aangezicht des Heeren. Daarna heeft de stemming plaats. Het voorstel van den voorzitter wordt met alle stemmen, twee uitgezonder, aangenomen." 13)
De oude van Lingen zegt het wel scherp, maar toch niet ten onrechte: "Met het afstaan van dien naam was op den schoot der vleiende Delila de laatste haarlok van den krachtigen, God gewijden Simson, gevallen." 14)
In de behandeling van de naamskwestie komt reeds naar voren dat later zoveel sterker geworden kerkelijke imperialisme, dat zo precies past in het raam der Doleantie. De invloed van dit imperialisme heeft zich in de verenigde kerken doen gevoelen, heeft een grote rol gespeeld op het gebied van school en politiek.
Opmerkelijk en kenmerkend is dat men zich liet overbluffen en dus tegen het imperialisme niet opkon. Een afgevaardigde sprak bv. uit, dat het stuk betreffende de naam van de Nederlandsche Gereformeerde Synode hem had overtuigd. "Met dit stuk kunnen wij ons volk overtuigen, hoe wij gestreden hebben en ten slotte bezweken zijn voor gronden, aan Schrift en historie ontleend." 15)
Geldt ook van dit rapport niet, wat Prof. Schilder van een ander rapport zegt: "We hebben allemaal zoo lang critiekloos aanvaard. We zagen op tegen de mannen, die het rapport opstelden; we vonden een beetje Latijn in de tekst of noot al een bewijs, dat er geweldige studie achter zou liggen en - we vertrouwden." 16)
De Christelijke Gereformeerde Kerk is overbluft door de Synode der Nederlandsche Gereformeerde Kerken.
Men voelde zich wetenschappelijk de zwakkere. Nu ging zich wreken de achterstand in de Christelijke Gereformeerde Kerk op theologisch terrein. Daartegenover de geniale, welsprekende Kuyper. Hier ligt wel de psychologische verklaring van de zwenking der synode.
Wij hebben de naam Christelijk Gereformeerd breed besproken. De rijke naam rechtvaardigt deze behandeling. De geschiedenis van deze naam, die we niet mogen vergeten, noopt tot deze behandeling.
Blijve deze zinvolle naam de naam der Kerken 17) tot in verre geslachten!
- Handelingen van de synode der Chr. Ger. Kerk 7-17 Juni 1892, art. 69-73.
- Handelingen a.w., pag. 47 en 46.
- Dat wij desondanks toch het woord Kerk gebruiken, is te verklaren uit het feit, dat dit woord nu eenmaal is ingeburgerd, terwijl er, bij dit woordgebruik, geen verwarring komt met de burgerlijke gemeente.
- Handelingen a.w., pag. 49 en 48.
- Handelingen a.w., pag. 50, slotart. 72.
- Ds. J. Jongeleen in "de vereeniging der Chr. Geref. met de Doleerenden in 1892", pag. 36 en 37.
- Aldus de praeses der Chr. Geref. Synode. Handelingen a.w. art. 92.
- Dit stuk is als bijlage D. te vinden in genoemde Handelingen, pag. 37-41.
- Heraut 28 Nov. 1937. Men zie ook Ds. J. Hovius in "De Wekker", 51e Jrg. No. 9 die overtuigend aantoont dat Prof. Rutgers, van wie deze opmerking in het rapport afkomstig is, voor 1892 zelf het bewijs heeft geleverd dat in vroeger dagen gesproken werd van de "Christelijcke Gereformeerde Kercke."
- Handelingen a.w., pag. 73, art. 92.
- Handelingen a.w., pag. 48, art. 71.
- Handelingen a.w., pag. 71, art. 89.
- Handelingen a.w., pag. 75, art. 93.
- F.P.L.C. van Lingen; Korte Verantwoording, pag. 10.
- Handelingen a.w., pag. 74.
- Reformatie 2 Aug. 1947, 22e Jrg. No. 43.
- De Generale Synode van Utrecht 1947 wijzigde de naam in Chr. Geref. Kerken. Dit is geen verraad aan de vaderen van 1892. De Chr. Geref. Synode van Amsterdam (1892) besloot "dat voor heel het kerkverband de aloude naam gelde van de Chr. Geref. Kerken in Nederland"(Handelingen art. 74). Het meervoud Kerken accentueert de zelfstandigheid der plaatselijke kerk en snijdt radicaal de gedachte af dat de plaatselijke gemeenten afdelingen zouden zijn van het kerkgenootschap. Dat zou collegialistisch (het kerkrecht, dat uitgaat van de gedachte, dat de Kerk geregeerd wordt door colleges of besturen, respect. lagere en hogere besturen) zijn. Het aannemen van de naam Kerken is de laatste herinnering wegdoen aan het Reglement van 1869, dat weliswaar slechts in de sfeer van de Staat betekenis had, maar toch tot veel misverstand aanleiding heeft gegeven. Bedoeld Reglement werd door de Synode van Groningen 1925 reeds afgeschaft.
We gebruiken in deze brochure de naam Chr. Geref. Kerk, wanneer het gaat over de Chr. Geref. Kerk voor 1947.
B. Geschiedenis der Christelijke Gereformeerde Kerken
Het ligt niet in onze bedoeling om nu de geschiedenis der Christelijke Gereformeerde Kerken in details weer te geven. Dit zou niet passen in het kader van deze brochure. Bovendien zou dit een brochure, een boek apart vragen. Breed gezien zouden behandeld moeten worden de periode 1886-1892, waarbij heel de litteratuur van deze jaren zou moeten worden nagespeurd.
Het gaat ons er alleen om, uit de geschiedenis der Christelijke Gereformeerde Kerken het antwoord te doen horen op de vraag: "Wat is Christelijk Gereformeerd?" Ook de gang der historie geeft ons inzicht in de motieven, die onze Vaderen bewogen hebben om Christelijk Gereformeerd te zijn en te blijven.
1. De Afscheiding
Wanneer we eerst aandacht vragen voor de grote - niet in kwantiteit, maar in kwaliteit - reformatorische beweging uit het begin van de 19e eeuw, dan is dat vanzelfsprekend. De Christelijke Gereformeerde Kerk en de Afscheiding zijn niet twee maar één. De Christelijke Gereformeerde Kerk rekent het zich een ere de Kerk der Afscheiding genoemd te worden. Terwijl omgekeerd de Afscheiding wel niet de bakermat der Christelijke Gereformeerde Kerken is, maar toch de beweging, de reformatie, waardoor de Christelijke Gereformeerde Kerk weer als zodanig tot openbaring kwam. Reden waarom de geschiedenis der Christelijke Gereformeerde Kerken graag teruggrijpt op de Afscheiding.
Wat is de bedoeling der Afscheiding geweest?
Waar ligt de kern van het optreden van de eenvoudige predikant van Ulrum, Hendrik de Cock?
Niet in een nieuw theologisch-dogmatisch systeem, dat hij met bewonderenswaardig talent zou gepropageerd en verdedigd hebben.
Niet in een nieuwe visie op de Schrift of de verklaring van de Schrift.
Niet in een heldere kijk of vernieuwde blik op het kerkrecht.
Op al deze terreinen zijn er t.a.v. de Cock vele opmerkingen te maken. Hij heeft geen afgerond theologisch systeem - de dogmatische strijd in "De crisis der Jeugd" 1) bewijst het maar al te goed - hij is geen brilliant exegeet, hij heeft geen kerkrechtelijke knobbel.
Hoe is het dan mogelijk dat deze man, onder 's-Heeren zegen, een beweging van een dergelijke omvang, als de Afscheiding tenslotte toch is geweest, wist te ontketenen?
Zijn kracht, de kern van zijn strijd, het geheim van zijn levenswerk, is geweest het onvoorwaardelijk buigen voor en daardoor het zich radicaal laten richten door Gods Woord en in nauw verband daarmee het volle zeggenschap geven aan de Belijdenis der Kerk - dat is het wezen van de Afscheiding. Er is niets anders, dat de Afscheiding zo karakteriseert, als juist dit standpunt, dat we zouden kunnen noemen: het Schriftuurlijk-Confessionele. Een andere typering deugt niet, zal ook altijd vrij negatief moeten zijn. Dit is de positieve karakteristiek van de Afscheiding.
Schrift en Confessie - niet aan elkaar gecoördineerd (gelijkgesteld alsof de Confessie dezelfde waarde, hetzelfde gezag zou hebben als de Schrift) maar de Confessie gesubordineerd aan de Schrift (dus het gezag der Confessie ondergeschikt aan het gezag der Schrift) - die beiden zijn de pijlers der Afscheiding. Dat is tegelijk het isolement geweest en dat blijve het isolement van de Kerk der Afscheiding.
We zouden niet volledig zijn als we hier niet aan toevoegden: De Schrift was voor de Cock geen idee, geen gedachtenconstructie, maar een levende werkelijkheid. Evenzo betekende de Belijdenis der Kerk voor Hendrik de Cock geen reservoir van geloofswaarheden; maar dit was voor hem zijn gehoorzaamheid aan de Belijdenis: een levende, een geloofsband aan de Heere Christus, zoals Hij Zich in de Schrift openbaart, noopte de Cock om het gezag der Belijdenis, gefundeerd op de Schrift, met klem te handhaven. De Belijdenis der Kerk was voor hem een levensstuk.
Dit was dan ook zijn grief tegen de Hervormde Kerk zijner dagen: de Belijdenis werd verkracht. Het Gereformeerde karakter der vaderlandse Kerk was verloren gegaan. De Cock's strijd is dan ook een strijd om volledige handhaving en erkenning van Schrift en Belijdenis. De daad der Afscheiding was niet het stichten van een nieuwe kerk, maar de openbaring van de Gereformeerde Kerk. De Afscheiding was geen afscheiding van de Kerk, maar van degenen, die niet van de Kerk zijn. 2) Dat was het motief der Reformatie in de 16e eeuw. Dat is ook het motief der Afscheiding.
In dit verband noteren we:
1. Reeds in 1834, dus voor de Cock tot Afscheiding overging, had hij opnieuw de Dordtse Leerregels uitgegeven. Dit werpt licht op zijn Confessioneel standpunt.
2. De naam der aldus weer tot openbaring gekomen Kerk - Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk - toont dat de Cock geen nieuwe Kerk sticht, maar de continuïteit met de Kerk der Vaderen handhaaft. 3)
3. En de wijze van Reformatie en de naam der Kerk maken ons duidelijk dat de Cock allerminst een sectarische daad bedreef. De Cock wilde niet de secte maar de Kerk! De Kerk, niet als product van een systeem, niet als resultaat van georganiseerd overleg. Maar de Kerk als stichting van en onder het regiment staande van Jezus Christus en daarom onderworpen aan Zijn gebod en dus geregeerd naar Zijn wet.
Dit is de grote dienst, die de eenvoudige Groninger Predikant bewezen heeft aan Kerk en Volk in de dertiger jaren der vorige eeuw: Kerk en Volk terugroepen tot Schrift en Belijdenis. Dat was een zware opdracht in de dagen toen het Liberalisme zegevierde, toen vrijheid, lees losbandigheid, van denken en leven ook in de Kerk de toon aangaf. In zulk een tijd heeft de Cock met profetische hartstocht gepleit voor binding aan Schrift en Belijdenis.
Daarom is de Cock niet gerehabiliteerd, wanneer men erkent dat de toen vigerende reglementen zeer willekeurig in zijn procedure zijn toegepast. 4) Men doet de Cock alleen recht, wanneer men hem ziet als strijder voor handhaving der Confessie. Dat is het oer-gereformeerde karakter van zijn optreden. Zo spreekt hij nog tot ons nadat hij gestorven is, in 1947 en volgende jaren.
De Afscheiding antwoordt ons op de vraag: Wat is Christelijk Gereformeerd? persoonlijk en kerkelijk:
Christelijk Gereformeerd is dus: schriftuurlijk-confessioneel! 5)
- Titel van een werkje van Prof. Dr. H. Bouwman "Enige bladzijden uit de geschiedenis van de Kerken der Afscheiding". Het gemis van goede theologische scholing en leiding heeft de kerken der Afscheiding zeer veel schade gedaan.
- Aldus letterlijk de Acte van Afscheiding of Wederkeer. Men leze ook deze zin: "De Afgescheidene Gemeenten, die vasthielden aan de leer, zij hebben de Hervormde of Gereformeerde kerk niet verlaten, zij zijn er juist de voortzetting van. Dat zij door overmacht en vervolging tijdelijk hun rechten op naam, titel, goederen en bezitting van de historische kerk niet lieten gelden, verandert hieraan niet." Geciteerd uit "De Bazuin" (1853) door Prof. G.M. den Hartogh in Zelfverdediging, Zelfstrijd en Zelfoverwinning. Ger. Theol. Tijdschr. 46e Jrg., pag. 99.
- Prof. J. Hovius heeft in zijn inaugurele rede "Geschiedeniswaardeering bij Hendrik de Cock" met nadruk gewezen op het historische besef, dat de Cock bracht tot Afscheiding, pag. 14-19.
- In de Herv. Kerk is een rehabilitatie-verzoek van Hendrik de Cock gericht tot de Hervormde Synode door Dr. W. Volger c.s. Doel van dit verzoek was dat de Synode zou uitspreken, dat de Cock onrechtvaardig geschorst en afgezet is, in strijd met de Reglementen. De Cock wordt alleen dan gerehabiliteerd, wanneer de Herv. Kerk terugkeert tot handhaving der Belijdenis. Inmiddels is dit rehabilitatie verzoek afgewezen.
- "Uitgangspunt der Afscheiding was het onvoorwaardelijk geloof in Gods Woord en de Gereformeerde Belijdenis als de zuivere weergave daarvan." Rapport pag. 5.
2. Afscheiding contra Doleantie
Wie de vraag "Wat is Christelijk Gereformeerd?" wil beantwoorden, mag niet voorbijgaan aan die andere beweging, die in de Hervormde Kerk in het laatst van diezelfde eeuw plaatsgreep - de Doleantie.
Het is opmerkelijk dat men sinds 1892, juister sinds 1891, 1) beide bewegingen naast elkaar stelt als van dezelfde waarde, uitgangspunt en doelstelling. Zelfs van vrijgemaakte zijde stelt men beide naast elkaar. Waar men echter in die kring het Kerkvraagstuk met alle scherpte gesteld heeft, zal men er niet aan kunnen ontkomen om zich op dit oordeel te bezinnen. Het Kerkvraagstuk is de kern van het verschil tussen Afscheiding en Doleantie. Het scherpzinnige werkje van F.M. ten Hoor "Afscheiding en Doleantie" heeft dit uitvoerig aangetoond. Aangezien het vraagstuk van de Kerk niet losstaat van andere leerstukken, hangt de verschillende beschouwing van de Kerk in Afscheiding en Doleantie samen met tweeërlei uitgangspunt. Deze twee uitgangspunten zouden we scherp aldus kunnen formuleren: Het uitgangspunt der Afscheiding was het schriftuurlijk-confessionele. Het uigangspunt der Doleantie het speculatief-filosofische.
Het wezen der Kerk - volgens de Doleantie - in zijn oorspronkelijke gestalte ligt in God. Het is de kerkformerende kracht in God. Deze kracht treedt werkzaam, dat is kerkformerend op in het eeuwig besluit der verkiezing. Dit besluit wordt door God uitgevoerd en er komen uitverkorenen. In de uitverkorenen gaat nu die kerkformerende kracht uit God over, als vrucht van de verkiezing. De gelovigen zijn dus niet de Kerk, maar zij zijn het wezen van de Kerk. 2)
De Afscheiding, geheel in de lijn van de Belijdenis, waaraan zij trouw gezworen had, typeerde het wezen der Kerk - heel eenvoudig - als vergadering der gelovigen.
Geen filosifisch (wijsgerig) geredeneer. Geen speculaties, gedachtenbedenkingen los van de werkelijkheid, die zich bezighouden met ideeën, product van de menselijke, zelfs theologische geest, maar niet opgebouwd uit Gods Woord, dat alleen norm is voor leven en danken. ook, ja juist voor theologisch denken!
Hier ligt dan ook de kern van het verschil tussen Afscheiding en Doleantie; hier ligt ook het antwoord - uit de historie - op de vraag: Wat is Christelijk Gereformeerd?
De Afscheiding buigt onder de Schrift en gehoorzaamt.
De Doleantie komt tot de Schrift en vervormt de Schrift naar eigen gedachten.
De Afscheiding heeft geen systeem, van kerkhervorming niet, van theologie niet - de Afscheiding gehoorzaamt in geloof.
De Doleantie kent het systeem, èn van de reformatie der Kerk 3) èn van de theologie. De Afscheiding is daarom geloofsdaad. De Doleantie is veel meer berekening; we zullen de laatsten zijn om te ontkennen, dat ook de Doleantie zonder geloof geschied is, maar het kinderlijk-eenvoudige ontbreekt. De Afscheiding kent het bidvertrek en daarna het Generale Stafkwartier, de Doleantie het Generale Stafkwartier en daarna het bidvertrek.
Christelijk Gereformeerd zijn wil zeggen: geen systeem hebben. Het systeem, ongeacht welk systeem, is de doodsteek voor de Christelijke Gereformeerde Kerken. Zodra het één of andere systeem ons gaat overwoekeren, hebben we onze eigen plaats en ons eigen geluid verloren. Geen systeem - dat is de levensvoorwaarde voor het Christelijke Gereformeerde beginsel. Zelfs deze uitdrukking kan misverstand verwekken. Want is dit woord beginsel zelf geen bewijs, dat men er toch een systeem op na houdt? En het antwoord luidt: Neen, neen! Daarom willen we het nog anders zeggen en niet spreken van Christelijk Gereformeerd beginsel, maar van Christelijk Gereformeerd leven uit en naar het Woord. En we herhalen - geen systeem: dat is de levensvoorwaarde om Christelijk Gereformeerd te zijn en te blijven.
Welk systeem beheerst ten diepste de Doleantie?
Het is het systeem van Kuyper's wedergeboorte-leer. Daarmee bedoelen we niet in de eerste plaats de veronderstelde wedergeboorte. Want dat is tenslotte maar een onderdeel van een machtige denk-leer. Het is nodig om dit te zeggen. Want we zijn als Christelijke Gereformeerde Kerken - overigens volkomen begrijpelijk - gespitst op die veronderstelde wedergeboorte. We zijn daarop afgericht! Doch zie goed: deze veronderstelde wedergeboorte is maar een onderdeel. Daarom kunnen we ook nimmer zeggen: we zijn het met de veronderstelde wedergeboorte niet eens, maar overigens aanvaarden we Kuyper's wedergeboorte-leer volkomen. Dat zou een grote fout zijn, die helaas niet denkbeeldig is. Er zijn heel wat mensen in onze Kerken door Kuyper geinfecteerd, terwijl ze met ontzaglijke felheid zich verzetten tegen de veronderstelde wedergeboorte. Want een ieder die op de wedergeboorte de nadruk legt ten koste van de roeping, een ieder, die de wedergeboren mens in het middelpunt zet, ieder die de mens aanspoort om zijn wedergeboorte-beginsel op te zoeken en na te speuren, is in de grond der zaak Kuyperiaans.
De Doleantie-opvatting t.a.v. de Hervormde Kerk wordt beheerst door de wedergeboorte-leer. Als het accent valt op de potentie (het vermogen) - zie boven - tot kerkvorming, en die is er zolang er nog uitverkorenen zijn in een bepaalde gemeente, dan staat de wedergeboren mens in het centrum! Dan hangen kerkrecht en dogmatiek wel heel, heel nauw samen.
Daarom ook is de Doleantie een kerkrechtelijk-dogmatische strijd, geen geloofsworsteling voor alle dingen in onderwerping aan Gods Woord, rondom het vaandel der Gereformeerde Belijdenis.
Daarentegen is de Afscheiding een geloofsdaad geweest. En dus is zij Kerkhervorming, geen Kerkherstel. Dat de Dolerenden toch buiten de Kerk gekomen zijn - hoewel dat niet lag in de opzet der Doleantie - is niet te danken aan de Doleantie, maar aan de Hervormde Kerk zelf!
In dit verband is het ook opmerkelijk, dat de inzet der Afscheiding de zuiverheid der leer was. De inzet der Doleantie, de zuiverheid van de Kerkvorm, der Kerkorganisatie!
De Afscheiding begon met de Reformatie van Hendrik de Cock zelf. Het criterium der Afscheiding was de prediking. De Afscheiding ging de gelovige aan. De Doleantie begon niet met de reformatie der prediking. Zij ging ook alleen het kerkrechtelijke denken van het kerklid aan.
Dat is het principiële onderscheid!
Er is dus verschil in:
a. uitgangspunt;
b. inzet;
c. beschouwing der Hervormde Kerk;
d. karakter;
e. doel.
Christelijk Gereformeerd is dus: schriftuurlijk confessioneel denken. Dat geschiedt vanuit het hart, waaruit de uitgangen des levens zijn. Dat raakt en gaat over de ganse linie van het leven.
Tussen Afscheiding en Doleantie was de Belijdenis in geding. Niet alsof de Doleantie de Belijdenis verachtte, - volstrekt niet - maar men verklaarde de Belijdenis vanuit een bepaald gedachtenschema. Gereformeerde beginselen noemde men dat later. 4)
Omdat we tegenwoordig meer zien dat bv. ook in de kring der vrijgemaakte Kerken scherp in het oog gevat wordt het al-doortrekkende systeem van Kuyper 5) vragen we toch ook aandacht voor dit standpunt. We hebben wel lang tevergeefs geroepen. Maar we gaan nu toch hopen dat men hoe langer hoe meer gaat inzien, dat de Christelijke Gereformeerde Kerken op dit punt niet tegen windmolens gevochten hebben.
Afscheiding en Doleantie zijn niet één, maar twee.
In dit verband geldt niet het volgende argument: "Opent de Kerk een strijd voor een "eigen beginsel", voor een "eigen idee", legt zij zulk een eigen beginsel aan anderen op, zonder teruggang naar, zonder blijvende confrontatie met Gods Woord, dan is de reformatie als daad van de kerk zelf reeds onmogelijk geworden." 6)
Inderdaad - als Afscheiding en Doleantie twee beginselen, twee systemen vertegenwoordigen, dan mochten we niet zoveel recht opeisen voor het beginsel der Afscheiding. Doch zo staan de zaken niet. Het gaat om Schrift en Confessie in het verschil tussen Afscheiding en Doleantie. Dat is wat anders dan een strijd om twee beginselen.
In dit licht moeten we en mogen we dit verschil zien.
Trouwens - consequent genomen - wie op de lijn der Doleantie overgaat, wie op dit standpunt staat, staat principiëel vandaag aan de kant van allen die in de Hervormde Kerk blijven strijden voor herstel der Kerk. De argumenten van deze strijders lijken dan ook als twee druppels water op die der Doleantie-mannen in hun tijd. Hij kan de Hervormde Kerk niet oproepen tot gehoorzaamheid aan de Koning der Kerk. Wel kan hij sympathiek staan tegenover alle pogingen in de Hervormde Kerk om de kerk te hervormen. Het zou geen wonder zijn als de Gereformeerde Kerken, inzonderheid de extremistische Kuyperianen, in de toekomst hoe langer hoe sympathieker kwamen te staan tegenover de Hervormde Kerk.
- De Synode der Chr. Geref. Kerk te Leeuwarden 1891, ging op de lijn der Doleantie over.
- F.M. ten Hoor: Afscheiding en Doleantie (Leiden 1890) pag. 32 en 33. Men zie ook de verdediging op dit werkje: Afscheiding of Doleantie (Leiden 1891).
- De Doleantie stond reeds op papier in systeem, in "Tractaat van de Reformatie der Kerken", door Prof. v.d. Schuit genoemd "Handboek van het Kerkrecht der Doleantie."
- In Art. 12 van de Ver. voor H.O. op Ger. Grondslag (Vrije Universiteit): "De Vereeniging staat voor alle onderwijs, dat in haar scholen gegeven wordt, geheel en uitsluitend op den grondslag der Gereformeerde beginselen." Er is dus onderscheid tussen Geref. beginselen en Geref. Belijdenis.
- Bv. ten aanzien van de politiek. Vgl. R.H. Bremmer: "De Wortels der A.R. Staatkunde in De Vrije Kerk", 3e Jrg. No. 22 en volgende Nos.
- K. Schilder "Beginsel, Recht en Beteekenis der Afscheiding" in "Van 's Heeren wegen", pag. 49-50.
3. De strijd tussen Doleantie en Afscheiding
Als we de geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Kerk tussen 1886 en 1892 nagaan, worden we getroffen door een veelheid van verschijnselen.
Daar is eerst de negering van de Afscheiding door de Doleantie. Hoewel de Christelijke Gereformeerde bladen met belangstelling het gebeuren in de Hervormde Kerk volgden en hun lezers daarvan op de hoogte hielden, was er bij de Doleantie-mannen geen sympathie t.a.v. de Christelijke Gereformeerde Kerk, hoewel er in 1887 reeds gesproken werd over vereniging met de Christelijke Gereformeerde Kerk.
Opmerkelijk is dat de Vaders der Afscheiding zeer veel sympathie hadden voor de Doleantie, vooral de oude Prof. S. van Velzen, maar de jongeren een ander standpunt innamen.
Het is psychologisch zeer goed te begrijpen, dat de Vaders der Afscheiding zeiden: de zaak der Doleantie is precies als de onze. Zoveel strijd gestreden en zoveel offers gebracht te hebben en nu onverwacht te zien dat ook anderen strijden en verguisd worden - dat doet het hart spreken en warm worden. "Wij jongeren denken er niet zo over. Dit moge nu tegenover die Vaders aanmatigend klinken, wij menen er nochtans onze goede reden voor te hebben. Wij geloven dat het de plicht is van de Heeren Kuyper, Lohman c.s. zich af te scheiden van de valsche Kerk of het Nederduitsch Hervormd Kerkgenootschap, ook zonder een draad van het stoffelijk goed mede te nemen. Zij zijn daartoe niet bereid, dan is het niet onwaarschijnlijk dat de berg een muis baart". 1)
Vervolgens zien we langzame toenadering van de Nederlandsche Gereformeerde Kerk tot de Christelijke Gereformeerde Kerk. Een toenadering, die zeker niet zo maar tot stand is gekomen. We gaan de geschiedenis van de Synodes van Assen, Kampen en Leeuwarden niet uitvoerig na. Reeds meer dan éénmaal is op deze historie van onze zijde de aandacht gevestigd. 2)
Het onbegrijpelijke is altijd weer: eerst het moedig volharden bij het Schriftuurlijk-Confessionele standpunt der Afscheiding, door mannen als Beuker, Littooij en Lindeboom. Daarna de grote omzwaai op de Leeuwarder Synode, waar de Vereniging in principe gesloten werd.
Tenslotte - als derde - deze periode wordt beheerst door het volkomen op dood spoor brengen van de Afscheiding, de begrafenis van de Christelijke Gereformeerde Kerk en het triumferen van het Doleantie-beginsel op alle fronten. 3) Want dit moet toch ieder, na 55 jaren, toestemmen: Alle veren zijn gelaten door de Christelijke Gereformeerde Kerk; geen enkele veer door de Nederduitse Gereformeerde Kerken, behalve de weglating van Nederduitsch voor Gereformeerd: een weglating, die juist door de kerken der Doleantie zeer begeerd werd.
Dit kon alleen bereikt worden doordat men elkaar over en weer erkende en elkaar dus ontmoette naar de status quo, de toestand van het ogenblik, zonder over het verleden dus te praten, op de bodem der Belijdenis. Elk gesprek tussen twee kerkengroepen dient zich te funderen op de Belijdenis. De Belijdenis is primair. Van de Belijdenis uit valt er licht over de geschiedenis.
In 1869 was dit ook gebeurd. Doch toen verenigden geen kerken met verschillend beginsel. In 1892 - dit was algemeen erkend - wel. Toen reeds verenigen, zonder dat deze verschillen waren uitgesproken, betekende dan ook een vuur van tweedracht voeden, dat jaren gesmeuld heeft en tenslotte naar buiten is gebarsten in de vrijmaking der Gereformeerde Kerken, ook al lopen de lijnen van vrijmaking niet als de lijnen oud A en oud B., omdat er oud-Christelijke Gereformeerden zijn, die op de B. lijn zijn overgegaan en totaal geïnfecteerd zijn en vroegere B. mensen, of hun nageslacht, kerkrechtelijk bezwaard zijn, terwijl voorts vele andere factoren hier een rol speelden, en spelen, maar toch altijd zó, dat het verzet, uit welke motieven dan ook, ging tegen het systeem van Kuyper.
Vraagt men hoe het mogelijk is dat deze grote zwenking tot stand kon komen in de negentiger jaren, dan moeten we op verschillende factoren letten.
a. De geweldige invloed van Kuyper's geniale geest. Niemand is toch eigenlijk tegen zijn machtige invloed bestand geweest. Geen theoloog van formaat in de Christelijke Gereformeerde Kerk kon tegen hem oproeien. 4)
Juist in de Christelijke Gereformeerde Kerk kreeg toen Bavinck een leidende positie. Aan zijn invloed is te danken (of te verwijten) de verrassende wending van de Leeuwarder Synode.
Zo polemisch als Kuyper was, zo irenisch was Bavinck.
Kuyper was een man van strijd. Bavinck een man des vredes.
Naarmate Kuyper streed voor de Doleantie gaf Bavinck in diezelfde mate toe aan Kuyper's begeerte.
b. De situatie in de Christelijke Gereformeerde Kerk. Geen theologische scholing, zoals bij Kuyper direct in het oog viel. Was de periode van 1869-'80 een bloeitijd, ongemerkt ging de liefde verflauwen en was er niet meer dat krachtige, principiële leven als in die eerste gezegende jaren na de Vereniging. Werd men het isolement moe?
c. Het aanlokkelijke denkbeeld voortaan gezamenlijk op te trekken met Kuyper, wiens invloed steeds groter en wiens naam steeds beroemder werd. Tasten we mis als we zeggen dat Kuyper's strijd en arbeid op politiek en sociaal gebied de kerkelijke eenheid - onbewust - zeer heeft bevorderd? 5)
Er zouden nog meer oorzaken genoemd kunnen worden. We weiden daar niet over uit. Maar we noteren het feit dat juist in die tijd en die jaren het echt Christelijke Gereformeerde leven gaat vervlakken. Tot in de terminologie toe is de invloed van de Doleantie en Kuyper merkbaar.
Laten we nimmer vergeten dat echt Christelijk Gereformeerd zijn enerzijds betekent: geen systeem, maar anderzijds ook het gevaar in zich sluit: open staan voor het systeem. Wanneer het leven des geloofs gaat inzinken, wanneer de polsslag der liefde niet zo sterk en regelmatig meer slaat, dan is het getij gunstig voor het systeem: toen en nu! Laat de historie ons waarschuwen.
Alleen zo kunnen we verklaren dat de Christelijke Gereformeerde Kerk het hoofd in de schoot heeft gelegd en haar Christelijk Gereformeerd karakter verloren heeft.
Natuurlijk zijn er ook verschillenden met de Vereniging meegegaan onder de predikanten, die wel Christelijk Gereformeerd dachten, leefden en preekten. Zij hebben niet de moed gehad om alleen te staan. Het kostte offers om niet met de stroom mee te gaan. Bovendien de mogelijkheid om als kerk A. te blijven voortbestaan, zonder zich plaatselijk te verenigen met kerk B. deed hen met de Vereniging genoegen nemen. Het was dus practisch meer een formele Vereniging. 6)
Echter hebben deze predikanten het niet gemakkelijk gehad in de Verenigde Gereformeerde Kerken. In verschillende gemeenten is hun invloed nog te constateren - tot onze vreugde!
- De Vrije Kerk 12e Jrg. nr. 209. Dezelfde Gispen - man van grote humor - schreef in 1887 toen te Amsterdam de Conferentie der Dolerenden en Chr. Geref. was uitgeschreven aan zeker predikant een briefkaart, waarin Ds. G. er op aan drong, indien hij ter conferentie kwam, vooral één zijner diakenen, die begrafenis-ondernemer was mee te nemen, opdat de Chr. Geref. Kerk een eervolle begrafenis mocht te beurt vallen.
Een br., die van deze correspondentie melding maakt, tekent hierbij aan: "Of de zienersblik van Ds. Gispen toen ook reeds zag dat Zijn Eerw. zelf in 1892 de lijkrede zou houden is mij niet bekend." Het Wekkertje, 5e Jrg. No. 7 (Ds. Gispen was in 1892 praeses van de Synode, die tot Vereniging besloot).
- Vgl. Gedenkboek, artt. van Ds. A.H. Hilbers en Ds. H. Janssen, pag. 118 v.v. en pag. 137 v.v. Ds. H. Janssen: "Voor Waarheid en Recht". Ds. J. Jongeleen: "De Vereeniging der Chr. Geref. met de Doleerenden in 1892". Ds. J. Hovius in Jaarboekjes 1938-1940, 1942.
- De bekende Ds. J.C. Sikkel liet in dit opzicht in de Zuid-Hollandsche Kerkbode een heel eerlijk, maar onvoorzichtig geluid horen. Ds. Beuker, die de Vereniging fel verdedigd heeft, verzette zich tegen hem in "De Vrije Kerk."
- Zelfs een dogmaticus als Ds. T. Bos raakte meermalen verstrikt in de terminologie van Kuyper, Rondom 1905, pag. 45.
- Vergelijk hiermee wat Prof. Lindeboom schreef aan Ds. Goslinga te Schiedam: "En zeg, was in 1886-1892 niet één der drijfveeren tot vereeniging het verlangen naar en de verwachting van meer macht en invloed, als wij straks een Kerk van vele honderdduizenden zouden zijn? Ds. J. Bosch, Man van conflict - toch van Eenheid, pag. 78-79.
Prof. Mr. I.A. Diepenhorst spreekt in zijn brochure "De Oecumenische beweging", pag. 9 over "de koestering van een valsch eenheidsgeloof, daarbij over het hoofd ziende dat de band broos, het waarlijk kerkelijk besef gering, de broederlijke geest weinig tegen schokken bestand was."
Prof. Dr. K. Dijk haast zich in het Gereformeerde Weekblad (3e Jrg. No. 21) 1892 te verdedigen. Zijn argumentatie is wel heel zwak en subjectief.
- De tegenstanders gebruikten veel het woord "Combinatie van '92".
4. Waarom Christelijk Gereformeerd gebleven?
Op de Synode van Amsterdam, die op 17 Juni eindigde in een verenigde zitting van de Synodes der Christelijke Gereformeerde en de Nederduitsch Gereformeerde Kerken was een bezwaarschrift, dat protesteerde, niet tegen Vereniging - dat zou onschriftuurlijk en niet overeenkomstig de Belijdenis en de acte van Afscheiding zijn -, maar "tegen Vereeniging op dit tijdstip en volgens deze voorwaarden". 1)
Welke motieven hebben tot indiening van dit bezwaarschrift geleid? Is hier aan de orde een zekere typisch Nederlandse afscheidingswellust? Heeft men van meetaf het plan gehad om de Vereniging te torpederen? Wist men voor de Verenigingspogingen reeds, dat men toch niet met de Vereniging, werd ze gesloten, mee zou gaan?
Was dat het geval - inderdaad dan waren hier sectarische bedoelingen in het spel.
Maar het is duidelijk te bewijzen, dat dit niet het geval was. Zeker, "Het Wekkertje", het blaadje (blad kan men het niet noemen, lettende op de eerste 2,5 jaargang) der bezwaarden heeft van meetaf met klem en gloed het Afgescheiden standpunt verdedigd.
Ondanks dat, gaf na de Synode van 1891 "Het Wekkertje" dit geluid:
"In de vier laatste jaren is onder de gelovigen in onzen lande veel en soms hevig gestreden. Ook wij hebben ons deel daaraan gehad. In dien strijd ijverde ieder voor hetgeen hem heilig was of scheen te zijn. Thans is er een wapenstilstand gekomen, die, naar we hopen, tot volkomen vrede zal leiden."
"De vraag is: zal er onder het dak der samenwonenden wet en orde, regel en tucht zijn? Nu dit is gewaarborgd, zien wij in "samenwonen" zooveel bezwaar niet. Gods Woord eischt het, de behoefte van den naaste vordert het, en onder Gods onmisbaren zegen zullen door Zijn genade alle bezwaren overwonnen worden." 2)
"Nu op de meest stellige wijze doleerende broeders ons verzekeren, dat zonder eenige nevenbedoeling hetzelfde waarnaar wij streven door hen wordt gezocht en bedoeld, n.l. eenheid in den goeden zin van het woord, mogen we geen oogenblik hun goede trouw verdenken". 3)
"Voor zoover mijn wetenschap dienaangaande strekt, draagt de Vereeniging van Christelijke Gereformeerden en Nederduitsch Gereformeerden aanvankelijk aangename vrucht. Gedurig met elkander te vergaderen, onder de Bediening des Woord en in gemeenschap der gebeden, brengt ons steeds nader tot elkaar. De liefde daardoor, onder den invloed des H. Geestes ontstoken, doet alles wat onaangenaam was, vergeten". 4)
Dat zijn toch waarlijk geen uitingen van mensen, die persé op mislukken van de Vereniging aansturen.
Waarom dan toch de bezwaarschriften van de 711 5) op de Synodale tafel te Amsterdam?
Oorzaken hiervoor zijn:
1. De houding der Nederduitsch Gereformeerde kerken, die zelfs in 1891 op plaatsen waar een Christelijke Gereformeerde Kerk was, nog tegenkerken oprichtten en aan predikanten uit de Christelijke Gereformeerde Kerk, die een beroep aannamen naar een Nederduitsch Gereformeerde Kerk moeilijkheden in de weg legden.
6)
2. De bezinning, die volgde op de eerste vreugde over de in uitzicht gestelde Vereeniging - psychologisch zeer verklaarbaar. Het leek zo schoon. Ieder - ook Wisse - wilde het goede zien. De werkelijkheid riep echter tot bezinning.
3. Het feit dat de Vereniging meer een zaak was van de kerkelijke leiding dan der gemeenten. De gemeenten werden officieel overal buiten gehouden. Ook toen - gelijk in de jaren, toen de Utrechtse Synode der Gereformeerde Kerken vergaderde, van Bezwaarde kant gehoord werd - klonk het verwijt: De Vereniging is een zaak der professoren. Ook toen werd dit verwijt niet ten onrechte gedaan! De oude spreuk: Wat de heren wijzen, moeten de knechten prijzen, deed ook in die dagen opgeld.
Een 5tal bezwaren werd in dit Bezwaarschrift genoemd. Andere bezwaren, die niet genoemd werden, vloeiden uit de wel genoemde bezwaren voort.
Voor het bezwaarschrift op de Amsterdamse Synode in de vergadering van Donderdag 9 Juni behandeld werd, stelde de voorzitter eerst de vraag aan de orde: Zal de Synode deze bezwaarschriften behandelen?
7) Deze vraag werd geboren uit de omstandigheid dat de bezwaarden zich rechtstreeks tot de Synode gewend hadden, niet eerst tot classis en provinciale Synode. Terecht werd echter opgemerkt "dat deze zaak der vereeniging geen nieuwe zaak is, maar eene welke alreeds op de vorige Synodale vergaderingen ter tafel is geweest. Daarom dienen de bezwaarschriften behandeld te worden".
Kerkrechtelijk is indiening van dit bezwaarschrift dus zeker niet onjuist te noemen.
Waartegen richtten zich de bezwaren? Welke achtergrond hebben al deze bezwaren? Rechtvaardigen deze bezwaren de ernst van het niet met de Vereniging meegaan? Zijn deze bezwaren gezocht? Of liggen ze voor de hand? Dit zijn maar niet enkel rhetorische vragen, waarop geen antwoord behoeft gegeven te worden. Integendeel - deze vragen dringen om een antwoord. Ze beslissen over onze kerkelijke positie in het na-oorlogse Nederland. Wie van de ernst van deze bezwaren niet overtuigd is en de klem van de antwoorden niet voelt, zal niet met hart en ziel Christelijk Gereformeerd zijn.
We kunnen de bezwaren rubriceren in 3 groepen, die onderling nauw samenhangen.
- In Handelingen van de Synode 1892 is dit bezwaarschrift niet opgenomen. Het is het eerst gepubliceerd in "Het Wekkertje", 4e Jrg., No. 48, 20 Mei 1892.
- Het Wekkertje, 4e Jrg. No. 19. Het eerste citaat is uit een niet ondertekend artikel. Het tweede uit een brief van "Veritas".
- Het Wekkertje, 4e Jrg. No. 16. Citaat van de Redacteur Ds. J. Wisse.
- Het Wekkertje, 4e Jrg. No. 24. Citaat uit een brief van Veritas.
- Nauwkeurige lezing en narekening van Handel. Synode 1892, pag. 14 doet concluderen, dat het bekende getal 701, een drukfout is. Het moet zijn 711 plus 4 predikanten. Het eigenlijke bezwaarschrift van Wisse en v. Lingen werd ondertekend met 637 namen plus 4 pred. Behalve dit waren er nog 7 bezwaarschriften, die echter naar het oordeel van de Commissie van Rapport en Advies, "over het algemeen zeer wel overeenkomen met dat van de Weleerw. Heeren Ds. van Lingen en Ds. Wisse".
- Het Wekkertje van 13 Mei 1892 (4e Jrg. No. 47) bevat een ingezonden stuk, waarin de kerkeraden herinnerd worden aan hun verantwoordelijkheid tegenover de gemeenten. "Dit is te meer noodzakelijk als men in aanmerking neemt hoe groot de invloed is van de hoogleeraren, van wie eigenlijk grootendeels deze vereenigingskwestie is uitgegaan. Is die invloed niet op alle Syn. vergaderingen genoegzaam gebleken?"
- Handelingen der Synode, pag. 14. De datum op pag. 13, alsmede op pag. 5 is een drukfout. In plaats van Juli, Juni te lezen.
A. Het kerkrechtelijk bezwaar
"Nooit is de Kerkeraden verzocht of opgedragen, de vergadering van manslidmaten in elke gemeente op te roepen, ten einde al of niet toe te stemmen in de voorwaarden van Leeuwarden, hetgeen toch het onvervreemdbaar recht der gemeenten mag gerekend worden, omdat de Vereeniging alle gemeenten met de kerken in Doleantie samen bindt. Wij achten daardoor de rechten der gemeente verkort."
Het raakt hier dus het verzet tegen de hiërarchische leiding t.a.v. de Vereniging. Van boven af werd de Vereniging opgelegd. De Kerken hadden te volgen. Zeer zeker was de zaak op de kerkeraden geweest. Maar gaat men de litteratuur uit die tijd na, dan komt men onwillekeurig tot de conclusie dat er een grote slapheid over de kerkeraden gekomen is. Historische mededeling van ouderen zeggen ons, dat in die dagen enerzijds de gedachte heerste: De Vereniging gaat toch door, er is niets tegen te doen. Het moet dan maar. Laten we maar combineren! (dat is nog iets anders dan verenigen). Anderzijds was er deze mentaliteit: het zal nog wel wat meevallen. Er zal wel een spaak in het wiel komen. Veel heeft hiertoe bijgedragen "de godsvrede" tussen de Leeuwarder en de Amsterdamse Synode, respect. vergaderd in 1891 en 1892; de bladen zwegen over de kwestie, zelfs het "Wekkertje" wekte de eerste maanden niet. Er was geen voorlichting in de pers. In de hogere regionen ging men verbroederen. Zo werd de weg tot Vereniging niet buiten de Kerkeraden, maar wel buiten de gemeenten om zeer tactisch gebaand!
Is dit bezwaar juist te noemen?
Het antwoord op dit bezwaar van de Amsterdamse Synode luidde: dat volgens Gereformeerd Kerkrecht de kerkeraad de beslissing neemt. De Independenten laten de leden der gemeente beslissen.
Doch dit is zeer eenzijdig. Zeer zeker schuilen hier independentistische gevaren. Maar het standpunt der Synode wordt bedreigd door nog grotere Hiërarchische bezwaren!
Het raakt hier het hart van het Gereformeerde Kerkrecht. Juist wie waarlijk Gereformeerd wil zijn, ook in het kerkrecht, zal hier op de bres staan voor vrije meningsuiting, voor overleg met de gemeente, zonder de gemeente te laten beslissen. Het presbyteriale kerkrecht heeft een zeer democratische inslag. Zeker, de Kerkeraad beslist, maar in nauw verband met de stem der gemeenten. Te meer daar het hier een zaak betrof, welke de gemeente dagelijks aanging en diep insneed in het leven der gemeente. In het reglement van elke vereniging staat: Geen reglementswijziging dan met tostemming van 2/3 der leden. En dan heeft een reglementswijziging vaak slechts formele betekenis. Terwijl de vereniging van twee kerkengroepen een zaak is van oneindig meer belang, temeer daar het hier ging over tweee beginselen - zou dan hier de gemeente onmondig zijn?
Men heeft op de Synode de kracht van dit bezwaar wel gevoeld. Eén der leden had behoefte zijn leedwezen erover uit te spreken, "dat de leden der gemeente, althans op vele plaatsen, niet zijn gehoord in deze zaak. Hoewel de Dordtsche Kerkorde nog al aristocratisch is, is het toch in overeenstemming met hare beginselen, dat de Kerkeraad zooveel mogelijk voeling houde met de leden der gemeente. Ware dit meer geschied dan zou z.i. het getal der adressanten en bezwaarden veel geringer zijn." 1)
Ds. J. Wisse heeft betreffende het horen der gemeente zelf opgemerkt: "Er is omtrent deze zaak in hoofdzaak tweeërlei mening: een kerkelijk-juridische en een practisch kerkelijke". Bij de 1ste redenering gaat men hiervan uit: de kerkeraden vertegenwoordigen de gemeente, en dus is als wat de kerkenraden bij meerderheid van stemmen hebben goed gevonden, van kracht voor heel de gemeente. Zij daarentegen, die een practisch kerkelijke opvatting en toepassing van beginselen voorstaan redeneren aldus: de kerkeraad vertegenwoordigt de gemeente, maar niet absoluut; de kerkeraad heeft een dienende, geen heerschende macht". 2)
We kunnen niet anders zien of de bezwaarden van 1892 hebben hier gewezen op een fout, die hoe langer hoe meer in de Verenigde Gereformeerde Kerken is gaan doorwerken. Ze hebben de weg opengehouden voor het echt Gereformeerde Kerkrecht.
Men brengt hier tegenin: de zaak was in de kerkelijke bladen besproken. Doch dat is toch zeker nog geen kerkelijke behandeling? Bespreking in kerkelijke bladen staat toch niet gelijk met het samenroepen der ledenvergadering?
Na het sluiten der Vereniging heeft men gezegd, dat er in heel onze kerkhistorie geen tweede zaak van enig belang voorkomt, die zo van alle kanten gewikt en gewogen en zo in volkomen overeenstemming met al de eisen van het Gereformeerde Kerkrecht tot stand gebracht is, als deze zaak der Vereniging. 3) Daartegen mogen we op 5 feiten attenderen, die van dit eerste bezwaar niet zijn los te denken:
1. De zeer onjuiste manier, waarop de bespreking begonnen is: de Kamper hoogleraren en de deputaten der Dolerende Kerken kwamen samen te Utrecht. Dezelfde Ds. Beuker had ook geschreven: "Alleen is het niet goed te keuren, dat de samensprekers van doleerende zijde een officieel mandaat hadden en die van onze zijde niet". 4)
En op de volgende bladzij oppert hij de bedenking "dat eigenlijk buiten de kerk om over het lot en de toekomst der kerk was beraadslaagd". Het kan verkeren!
2. De Synode van Assen (1888) heeft de Vereniging in handen van deputaten gelegd, die een Acte van ineensmelting moesten ontwerpen. Hier ligt de kiem voor de Vereniging niet "van onderen op", maar "van boven af". Het wezen der plaatselijke kerk werd hierdoor aangetast. 5)
3. Dezelfde Synode besloot om de Synode te verdagen. "Indien de onderhandelingen vlot van stapel waren gelopen had dezelfde Synode tot vereniging kunnen besluiten zonder dat de gemeenten gelegenheid hadden gehad zich over deze ingrijpende zaak uit te spreken". 6)
4. De Deputaten door Assen benoemd, gingen samenspreken met de Deputaten der Dolerende Kerken, die eigenlijk geen mandaat hadden, daar Assen de grondslag niet wilde, die de Dolerende Synode te Utrecht had vastgesteld. Toch ging men in op het voorstel van de Dolerende Deputaten om elkaar te ontmoeten.
5. De Deputaten van Assen gingen samenspreken niet alleen, maar over een Concept-Acte, die Kuyper als privé-persoon had opgesteld, waarmee hij hen overblufte. Men was onaangenaam getroffen! Men verliet de vergadering niet! Kerkrechtelijk is hier alles fout. Tegen het diplomatieke spel van Kuyper waren de Christelijke Gereformeerde Deputaten niet opgewassen.
In het licht van deze feiten moet men het kerkrechtelijke bezwaar lezen. Ze staan er indirect mee in verband.
- Handelingen pag. 15, art. 31.
- Het Wekkertje, 4e Jrg. No. 45.
- Ds. H. Beuker in "De Vrije Kerk", 18e Jrg. 387 (Aug. 1892).
- De Vrije Kerk, 13e Jrg, 550.
- Ds. J. Hovius in Jaarboekje 1938, pag. 161-162
- Idem, pag. 162.
B. Het historische bezwaar
Dit raakt het verschil tussen Afscheiding en Doleantie, die diametraal tegenover elkaar bleken te staan. Hieronder vallen ook het 3e en 4e bezwaar betreffende het niet voetstoots kunnen erkennen van alle kerken in Doleantie als zuiver Gereformeerde Kerken naar Belijdenis en Kerkorde en het ontbreken van de wederzijdse liefde, die toch een eerste vereiste is.
Het antwoord der Synode komt hierop neer: we moeten vergeten wat achter is. Er zijn verschillende wegen tot reformatie. We moeten elkaar ontmoeten naar de toestand van het ogenblik.
Dat de bezwaarden aldus met een kluitje in het riet gestuurd werden behoeft geen betoog. Evenmin het feit, dat de Doleantie gelijkgeschakeld werd met de Afscheiding, wat practisch neerkomt op een verloochening van het wezen der Afscheiding. 1) "De Doleantie toch miskent de gehoorzaamheid, kinderlijk eenvoudig, aan de Belijdenis en heeft een eigen gedachten-schema ontworpen betreffende de Hervormde Kerk, wel opgedrongen aan, maar niet voortspruitend uit de Belijdenis der Kerk.
Bovendien dienen we goed in het oog te houden dat van deze historische bezwaren de dogmatische bezwaren niet zijn los te denken. Kuyper's houding tegenover de Hervormde Kerk wordt bepaald door zijn theologisch systeem - zagen we. Bijgevolg zijn de bezwaren tegen de Doleantie tegelijkertijd dogmatische bezwaren!
Ook in dit bezwaar verloochent zich het echt Christelijke Gereformeerde beginsel niet. Want men zag daarom een kloof tussen Afscheiding en Doleantie, omdat men schriftuurlijk-confessioneel wilde blijven denken.
Dit spitst zich toe in
- Vgl. de recente opmerking van Ds. A.M. Lindeboom in Ger. Th. Tijdschr., 47e Jrg., pag. 211: "Hoe vaak hebben we tegenover hen het verschil van afscheiding en doleantie trachten te verdoezelen."
C. Het dogmatische bezwaar
"En eindelijk is het ons een overwegend bezwaar voor Gereformeerd te erkennen, wat door voorgangers der Dolerende Kerken in de laatste tijd in het publiek is uitgesproken en geleerd omtrent de Wedergeboorte en de Heilige Doop!"
Hier blijkt nu zo duidelijk wat Christelijk Gereformeerd is. Men wil leven naar de Belijdenis en uit de Belijdenis, als gegrond op Gods Woord. Dat toch is Gereformeerd. Maar juist daarom kon men zich niet neerleggen bij de gewraakte leerstellingen omtrent Doop en Wedergeboorte! Moet er dan eenstemmig gedacht worden over deze leerstukken, die altijd veel stof hebben doen opwaaien? Neen - verschil is er altijd mogelijk. Maar verschil binnen de grenzen der Belijdenis. De Christelijke Gereformeerde Synode van Amsterdam 1866 gaf o.m. de ernstige raad dat in het spreken of schrijven gelet worde op de wijze, waarop de Belijdenisschriften de leer onzer Kerk uitdrukken. 1)
Wisse heeft dit zelf aldus geformuleerd:
Waar wordt ons in Gods Woord of in de Belijdenisschriften der Gereformeerde Kerk geleerd, dat een kerk als de kerk van Christus een tweeërlei grondslag kan hebben? Dat is niet zo, zal men zeggen, "doch is verenigen op grond van de Gereformeerde Belijdenis". Maar als dan a priori vaststaat, dat twee partijen ieder haar eigen uitlegging hebben en geven ter zake dier Belijdenis, en dat over dit punt niet gerept mag worden - wat dan?" Dat is het probleem.
Dat is heel de kwestie, die in 1892 aan de orde was. Kunnen twee voorstellingen elkaar uitsluiten - op dit laatste komt het aan - naast elkaar geduld worden?
Terwille van de zuiverheid der Kerk, en de liefde tot de Belijdenis, hebben onze Vaderen geantwoord: Neen! Vandaar hun bezwaren.
De Synode verwoordde: "De Vereeniging geschiedt op grondslag van eenheid in de Gereformeerde Belijdenis." "Bezwaren tegen gevoelens ten aanzien van één of ander stuk der leer, kunnen steeds op bevoegde kerkelijke vergaderingen worden gebracht om aldaar beoordeeld te worden."
Vatten we alles samen, dan moeten we zeggen: De Vaderen van 1892 zijn Christelijk Gereformeerd gebleven om schriftuurlijk-confessionele redenen.
Er was geen onwil in het spel, maar eenvoudige gehoorzaamheid, die verbood om een weg in te gaan, niet door Schrift en Belijdenis begrensd.
Evenmin werd het protest tegen de vereniging gemotiveerd in scherpzinnige theologische bezwaren. Het bezwaarschrift is maar heel eenvoudig. Het ademde een heel andere geest dan de Doleantie-documenten.
Ook nu waren de bezwaarden eenvoudige mensen, die wilden leven naar Schrift en Belijdenis. Hoeveel waardering zij ook hadden voor Kuyper's geniale gaven, zij konden om des gewetens wil niet met de Vereniging op die tijd en op die wijze meegaan.
Voor hun niet meegaan pleit alles: de kracht van hun bezwaren, welker draagwijdte groter is gebleken dan zij zelf vermoed hebben. Doch dat is juist het rijke. Ze hebben niet gerekend: hoe ver reiken onze bezwaren. Ze hebben gehoorzaamd op dit ogenblik, zoals zij meenden dat hun plicht was.
Het was een eenzame post waarop zij stonden. Veel verachting is hun deel geweest. Mannen, die in '88 en '89 feller hun bezwaren geformuleerd hadden dan zij, waren hun hevigste verguizers.
Men moge vandaag, inzonderheid tengevolge van de Vrijmaking der Gereformeerde Kerken, erkennen dat onze vaderen goed gezien hebben. Twee elkaar uitsluitende stellingen kunnen niet geduld worden binnen het raam der Belijdenis. Deze fout is tenslotte de diepste grond van het genoemde conflict geworden, een fout die nimmer alleen blijft staan, doch steeds verdere consequenties heeft.
We mogen tenslotte deze conclusie maken.
1. De Vereniging van 1892 is kerkrechtelijk onjuist tot stand gekomen.
2. De Vereniging van 1892 is meer combinatie dan Vereniging geweest.
3. De Vereniging van 1892 heeft tweeërlei elkaar uitsluitende voorstelling binnen het raam der Belijdenis geduld.
4. De Vereniging van 1892 is geforceerd, niet gegroeid van de gemeenten uit, dwars tegen de principes van het reformatorische kerkrecht in.
5. De Vereniging van 1892 beging de grote fout door te zeggen: eerst verenigen dan praten.
6. Het niet meegaan met de Vereniging is niet historisch-kerkrechtelijk-dogmatisch verzet, maar veel meer door al deze motieven heen een schriftuurlijk-confessioneel verzet, in overeenstemming met het wezen der Afscheiding.
Op de vergadering der bezwaarden 20 Juli 1892 gehouden te Utrecht werd geconstateerd "dat de Synode, hare macht misbruikende, de weg is ingeslagen van heerschappijvoering over het erfdeel des Heeren, door de gemeenten los te maken van hare geschiedenis, uit te rukken uit haar organisch verband en feitelijk af te glijden van de overeenkomstig Gods Woord en onze Gereformeerde Belijdenis ons dierbare en heilige beginselen." 2)
Uit deze zin proeft men het echt Christelijke Gereformeerde beginsel. Ook hier: Schrift en Gereformeerde Belijdenis. Daarom eerbied voor de geschiedenis, oog voor de positie der Kerk. Daarom trouw aan het pand door de Heere de vaderen toevertrouwd. Daarom erkenning van het gegevene en blijven bij het eens gelegde fundament.
Niet losgemaakt van de geschiedenis der Kerk.
Niet gerukt uit het organisch verband van de Kerk der Afscheiding.
Niet afgegleden van Schrift en Belijdenis.
Dat is Christelijk Gereformeerd.
- Handelingen, 1866, Art. 19.
- Notulen, pag. 4.
HOOFDSTUK 3
DE LEER DER CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERKEN
Na uit de historie het antwoord gehoord te hebben wat Christelijk Gereformeerd is, vraagt ook vanuit dogmatisch gezichtspunt onze vraag om een antwoord.
Wat is de Christelijk Gereformeerd betreffende de leer der Kerk?
Wat is het specifieke in de leerstelling der Christelijke Gereformeerde Kerken? We moeten de zaken hier zuiver stellen en de lijnen hier recht proberen te trekken. Zo heel gemakkelijk gaan we hier scheef. Wanneer iemand b.v. zou antwoorden: Christelijk Gereformeerd is anti-veronderstelde wedergeboorte, dan geeft hij een caricatuur-voorstelling. Of wanneer een ander zegt: In de Christelijke Gereformeerde Kerken wordt het leerstuk van de val van de mens extra benadrukt, dan is dat eveneens een antwoord bezijden de waarheid. Of wanneer een derde spreekt over het Christelijke Gereformeerde geloof en de indruk wekt alsof dat
het zaligmakende geloof is, dan stuiten we ook hier weer op een berg van misverstanden.
1. Geen bepaalde leer
Wie hoofdstuk II goed heeft doorgedacht, zal tot de conclusie moeten komen dat Christelijk Gereformeerd juist betekent: geen speciale leerstukken te hebben. Wij hebben geen speciale dogmata, waarop we ons vast zetten. Wij hebben geen specifieke Christelijke Gereformeerde leer. Wij leggen niet op de ene waarheid de nadruk, ten koste van de andere. Wie dat doet is juist niet Christelijk Gereformeerd. Wie op de ellende nadruk legt ten koste van de verlossing, of op de toepassing des heils ten koste van de verwerving des heils hoort in de Christelijke Gereformeerde Kerken niet thuis; gelijk ook omgekeerd ieder de de verlossing van de zondaar en de dankbaarheid van de gelovige gaat accentueren ten koste van zijn ellende, niet weet wat Christelijk Gereformeerd is en daarom ook nimmer die echt Christelijke Gereformeerde inslag zal hebben, die het kenmerk was en is en moge blijven van de Christelijke Gereformeerde Kerken.
Dus toch een echt Christelijke Gereformeerde inslag?
Dus heeft toch de zoon der Afscheiding een aparte signatuur op het Protestantse erf?
Ja, maar die inslag is juist z'n evenwichtspositie in alle leerstukken.
Dat Christelijk Gereformeerd betekent geen specifiek leerstuk hebben, hetwelk een lievelingsdenkbeeld en stokpaardje is, volgt uit de, alle sectarisme afsnijdende naam: Christelijk Gereformeerd. Die naam is zo oecumenisch mogelijk, zagen we. Die naam pretendeert juist de continuïteit met de Kerk aller eeuwen.
Het is al de eeuwen door het kenmerk van de secte geweest dat ze een bepaald leerstuk op de voorgrond schoof en van dit leerstuk uit heel de geloofsleer bezag en behandelde. Speciaal de leer omtrent de laatste dingen was en is een stokpaardje van vele secten. Andere leerstukken zouden te noemen zijn, die zo geaccentueerd werden dat de rest van de geloofsleer inschrompelde of de kleur van dit bepaalde leerstuk kreeg.
De Christelijke Gereformeerde Kerken willen geen secte zijn. Haar naam is in dit opzicht een opdracht. Daarom doet ook ieder, die de Christelijke Gereformeerde Kerken probeert in een hoek te dringen en haar een bepaald leerstuk probeert toe te schrijven, onrecht aan die rijke naam. Het zal voor de toekomst der Christelijke Gereformeerde Kerken in ons Vaderland beslissend zijn of zij dit zuiver zien en beleven en dus alle sectarische insluipsels weten te overwinnen.
Nu behoeft niemand zich te verwonderen dat juist in de Christelijke Gereformeerde Kerken het gevaar voor sectarisme zo groot is. Immers men verzette zich in 1892 tegen de ongereformeerde leringen inzake Doop en Wedergeboorte. Wat ligt nu meer voor de hand dan dat men in de bestrijding van die ongereformeerde leringen zijn kracht ging zoeken, zo dat dit "anti" standpunt beschouwd werd als het standpunt der Christelijke Gereformeerde Kerken.
Niet de bestrijding van die ongereformeerde leringen is de fout, integendeel, maar het blijven staan bij de bestrijding, het niet verder doordringen, het zich louter toespitsen op dit ene punt, zonder positief te worden, is het gevaar.
Christelijk Gereformeerd zijn is daarom ontzettend moeilijk. Het is heus geen rustig leven. Het betekent integendeel strijd. Wie die strijd niet ziet en zich isoleert in de bestrijding van ongereformeerde leringen, zal het verwijt van sectarisme op de duur moeilijk kunnen ontgaan.
Daarom dienen we tegen dit heel begrijpelijke gevaar met kracht te waken en ons onze naam te herinneren.
Daarmee moet tegelijkertijd gepaard gaan het bewaren van onze evenwichtspositie. Dit is één van de kernen van Christelijk Gereformeerd leven.
Wij bedoelen daarmee dit: we staan als Christelijke Gereformeerde Kerken tussen de Gereformeerde Kerken (twee groepen) en de Gereformeerde Gemeenten!
Wat is gemakkelijker dan om nu eens over te slaan naar de kant van de Gereformeerde Kerken, en dan weer naar de kant van de Gereformeerde Gemeenten.
Geen kerk, die meer reactie-kerk dreigt te zijn dan de Christelijke Gereformeerde Kerken. Dit gevaar is acuut.
Tegenover de zuigkracht der Gereformeerde Gemeenten lopen we gevaar over te slaan naar de gereformeerde kant. Uit angst voor de vrijgemaakte kerken zouden sommigen in de hoek der Gereformeerde Gemeenten terecht kunnen komen.
Waar dit gevaar niet wordt onderkend, wordt de kerk op de duur verscheurd.
We zijn geen reactie-kerk.
We worden uit reactie tegen de Gereformeerde Gemeenten niet Gereformeerd. Evenmin uit reactie tegen de Gereformeerde Kerken, Oud-Gereformeerd!
We zijn Christelijk Gereformeerd. Dat is: we leven uit eigen wortel.
Dat maakt onze positie moeilijk en eenzaam.
In de kring der Gereformeerde Gemeenten worden de Christelijke Gereformeerden beschuldigd van verwatering.
In de ogen der vrijgemaakten bv. zijn de Christelijke Gereformeerden niet vrij van subjectivisme en piëtisme!
We zullen deze miskenning ootmoedig dragen, wetende dat juist beide gelijktijdige beschuldigingen pleiten voor ons eigen Christelijk Gereformeerd beginsel.
Als we dan ook maar goed onthouden dat we niet Christelijk Gereformeerd zijn, omdat we niet Gereformeerd of omdat we niet oud-Gereformeerd zijn.
Christelijk Gereformeerd dat is niet iets negatiefs, maar iets positiefs.
2. De Belijdenis
Waarin bestaat dit positieve dan? Geen bepaald leerstuk is het lievelingsdenkbeeld van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Goed, zegt iemand; maar wat leren de Christelijke Gereformeerde Kerken dan? En waarin is ze dan onderscheiden van andere Kerken? Of is haar verschil met andere Kerken louter van historische aard?
Het antwoord op deze zeer begrijpelijke vraag luidt: De leer der Christelijke Gereformeerde Kerken is te leven uit de Belijdenis der Kerk.
Wat heeft Hendrik de Cock gedaan toen hij reformerend optrad in het Groninger land in de dagen van het Liberalisme?
Op welk leerstuk heeft hij in die boze dagen de nadruk gelegd?
Op geen enkel leerstuk. Ik kan ook zeggen: op alle leerstukken.
Het eerste geschrift, dat hij het licht laat zien - daarin wordt de Cock en heel de Christelijke Gereformeerde Kerk getypeerd - is een her-uitgave van de Dordtse Leerregels. De Cock grijpt dus wel bewust en zeer opzettelijk terug naar dit belijdenisgeschrift. Hier ligt de betekenis van de Cock en de Afscheiding voor Kerk en Staat!
Waarom juist dit belijdenisgeschrift?
Omdat de strijd in de Hervormde Kerk juist ging tegen de Canones van Dordt. De proponentsformule, opgesteld door de Synode van 1816, schakelde de gehate Dordtse leerregels als Formulier van Eenigheid uit. 1) Er waren dus voortaan maar twee formulieren meer. Het is gemakkelijk te bevroeden, waarom juist dit Formulier van Eenigheid geen genade vond in de ogen van de Kerk, die door het Liberalisme geïnfecteerd was. Dit belijdenisgeschrift toch legt sterke nadruk op de Souvereiniteit Gods en de volkomen onmacht van de mens. Die leer was een steen des aanstoots in de hoog-verlichte 19e eeuw.
Het is Hendrik de Cock geweest, die de Kerk van zijn dagen heeft teruggeroepen tot de leer van Dordrecht. Betekent dat verwaarlozing van de overige Belijdenisgeschriften? Heeft de Cock soms hierom de Dordtse Leerregels opnieuw uitgegeven, omdat de Leer der Uitverkiezing het leerstuk der Afscheiding was, gelijk beweerd is? 2)
Weer moet het antwoord ontkennend luiden.
De Cock greep terug naar Dordrecht omdat het de laatste Synode geweest was, waar de Belijdenis der Kerk was opgesteld. Hij neemt de draad der geschiedenis weer op. 3) Hij begint te bouwen op het fundament dat gelegd was, maar dat echter geheel verlaten is. De Afscheiding was geen Revolutie, maar Reformatie. Revolutie is altijd nieuwbouw! Reformatie bouwt altijd op het reeds bestaande fundament. Revolutie in de kerk is altijd de band met de historie doorsnijden. Reformatie in de kerk is teruggrijpen naar de bronnen der Kerk.
Ook nog hierom gaf hij de Canones uit, omdat dit Belijdenisgeschrift a.h.w. is de toespitsing en practische bewerking der overige Belijdenisgeschriften. Daarom wordt de echte handhaving van de leer der Kerk altijd gekenmerkt door handhaving van de Dordtse Leerregels; niet alleen in woord, maar juist in de daad, niet alleen theoretisch-dogmatisch, maar ook practisch-homiletisch (in de prediking). Hier ligt het kenmerk der Christelijke Gereformeerde Kerken!
Wie dan ook vraagt naar de dogmatische betekenis der Afscheiding, dus vraagt: welke nieuwe leer heeft de Afscheiding gebracht, krijgt een teleurstellend antwoord. Zij heeft geen nieuwe leer en geen bepaald leerstuk verkondigd. Deze teleurstelling is onze blijdschap. Immers had de Afscheiding wel iets nieuws gebracht, dan was zij secte geworden en geen kerk gebleven. 4)
De uitgave van de Dordtse Leerregels, typeert dus de Afscheiding.
Nu is het stellig niet juist om te zeggen, dat het in de Afscheiding om de verkiezing ging en dat de vaderen der Afscheiding zelve een scheve voorstelling van de uitverkiezing hebben gegeven op deze wijze, dat het in de Afscheiding niet ging om de God der Verkiezing maar om de vraag: wie als de ware uitverkorenen zijn te beschouwen in de werkelijkheid, wie dus bij Gods Volk behoren en zich op grond daarvan zullen moeten verenigen. 5)
Dat de Afgescheidenen, ook de huidige Christelijke Gereformeerden, aan dit gevaar niet altijd zijn ontkomen is een andere zaak. Zeer stellig werd deze zaak wel eens primair, en beheerste deze vraag wel eens de prediking, zo dat de prediking in plaats van theologisch - Gods eer en lof op het oog hebbende - anthropocentrisch werd d.i. de mens met z'n vrome ervaringen in het middelpunt staande.
Maar het is ook waar dat, waar dit gebeurt, dit niet voorvloeit uit het wezen der Afscheiding. Een dergelijke subjectivistische stroming, die vertegenwoordigd was in de figuur van Ds. H.P. Scholte en tijdelijk de overhand kreeg op de Synode van Utrecht 1837, is te wijten aan allerlei doperse invloeden die in de Kerk der Afscheiding ongetwijfeld veel kwaad gedaan hebben; invloeden die te verklaren zullen zijn uit het feit dat vele conventikelmensen zich bij de Afscheiding aansloten. Deze onderstroom is altijd zeer sterk geweest. Doch het is niet overeenkomstig de waarheid om te menen dat dit nu specifiek Afgescheiden of Christelijk Gereformeerd is.
Het feit, dat de Afscheiding van de Cock teruggreep naar de Leerregels van Dordt bewijst voldoende, dat deze mening niet juist is.
Of men moet menen dat ook de Leerregels van Dordt aan het bovengenoemde euvel mank gaan. Dan is het goed om te trachten het karakter van de Dordtse Leerregels te bepalen. Want hier wordt de zaak beslist.
Denken wij nog even aan het bovengenoemde verwijt; het ging in de Afscheiding niet om de God der Verkiezing, maar om de vraag wie de ware uitverkorenen zijn op grond van verschillende kentekenen.
Wanneer we echter de Dordtse Leerregels opslaan, dan is het opmerkelijk dat daar juist gesproken wordt over de "vruchten der verkiezing, die de uitverkorenen in zichzelven met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen" (I 12). En over "het gevoel en de verzekerdheid dezer verkiezing" (I 13).
Wij kunnen dan ook rustig zeggen dat het verwijt, dat gericht wordt tegen de Afscheiding, behoort gericht te zijn tot de Dordtse Vaderen. Het is eerlijk om te zeggen dat de verstarring in de leer in Dordt begonnen is. De genoemde Leerregels zouden daarvan dan het eerste bewijs zijn.
Maar zo zien we ook duidelijk hoe de artikelen tegen de Remonstranten spreken over de Verkiezing. Ze spreken over de Verkiezing niet in het abstracte, niet als een theologisch begrip, voorwerp van studie, maar concreet, d.w.z. in direct verband met het hart van de zondaar. Het is de Dordtse Vaderen niet mogelijk om over de Verkiezing te spreken, zonder iets te belijden van de God der Verkiezing in de zondaar, die verloren is, en de uitwerking daarvan in zijn leven ondervindt.
In deze sfeer zijn de Leerregels van Dordt opgesteld.
Hier is de evenwichtspositie! Want - om bij dit voorbeeld te blijven - het gaat niet alleen over de God der Verkiezing, buiten de geloofsband om; dat te doen toch zou uitlopen op filosoferen over God en zou tot gevolg hebben theorie en systeem! Het gaat ook niet alleen om het voorwerp der Verkiezing - zonder de God der Verkiezing - want ook dat betekent filosoferen over de mens, al zou het ook vroom en stichtelijk filosoferen zijn en ook dat loopt uit op diverse theorieën, op het systeem. Het eerste systeem is het intellectualistische en het tweede het mysticistische maar beide zijn fout, onschriftuurlijk en niet volgens de Belijdenis der Kerk.
De Dordtse Leerrregels kennen geen van beide systemen, omdat ze over de Verkiezing spreken niet op dor-intellectualistische of op zwoel-mysticistische wijze, maar in de taal der Schrift, in nauw verband met het hart der gelovigen. Zij laten ons dit a.h.w. zien: omdat ik over de God der Verkiezing spreek, moet ik ook over het voorwerp der Verkiezing spreken. Ik heb niet alles gezegd van de God der Verkiezing, wanneer ik tegelijk niet spreek over het voorwerp der Verkiezing.
Dat is de evenwichtspositie, waarop we doelden! De evenwichtspositie der Christelijke Gereformeerde Kerken! Die evenwichtspositie betekent niet - het is nodig dit met nadruk te zeggen - angstig zich afvragen: spreek ik niet teveel over de God der Verkiezing of betrek ik het voorwerp van uitverkiezing teveel in m'n gezichtskring.
Als het zo was, dan werd het een laveren!
Die evenwichtspositie is veeleer juist het eigen kenmerk!
Die evenwichtspositie wordt niet bepaald door vrees of angst voor het één of ander uiterste. En griezelig-gevaarlijk! Want dan raak ik nooit uitgebalanceerd en het eind is toch altijd weer: doorslaan naar één van beide zijden; met al de gevolgen van dien!
Het gevaar is groot dat we, zo we nog van een evenwichtspositie willen weten en niet reactionnair zijn met de bekende twee mogelijkheden, die evenwichtspositie innemen, louter om redenen van nuttigheid en voorzichtigheid. Doch ook dit is totaal onjuist.
We zijn Christelijk Gereformeerd, d.w.z. we behoren in de evenwichtspositie te staan, afgedacht van alle nuttige en onnuttige redenen, omdat dat nu eenmaal Christelijk Gereformeerd is. Dat is ons kenmerk, dat wij niet uitgekozen hebben, want dan was het weer ons beginsel, ons standpunt, doch omdat Schrift en Belijdenis doortrokken zijn van deze geest.
Daarom roepen wij als Christelijke Gereformeerde Kerken terug tot Schrift en Belijdenis; niet alleen in theorie - want dat is èn bij de Christelijke Gereformeerde Kerken zelf èn bij de Gereformeerde Gemeenten èn bij de Gereformeerde Kerken wel in orde - maar practisch, opdat we zo weer Schriftgelovig gaan spreken, gaan leven uit Gods woord oveeenkomstig de Belijdenis. Dat zal de doodsteek zijn voor het systeem, dat ons allen zo bijzonder ligt, waartoe we "van nature" geneigd zijn, dat ons ook als Christelijke Gereformeerde Kerken zoveel kwaad gedaan heeft en doet, en dat in de andere genoemde kerkgroepen in meer of mindere mate en wonderlijk gevariëeerd de toon aangeeft!
Het ene voorbeeld, dat we gaven betreffende de uitverkiezing, geeft ons de richting aan hoe het moet. En toch is er geen leerstuk, dat zich meer leent voor afgetrokken bespiegelingen dan juist de uitverkiezing. Juist hier aarzelen we spoedig. Maar de Dordtse Leerregels bewijzen hoe men over de uitverkiezing kan spreken en over het voorwerp en de uitwerking der uitverkiezing, als een eenheid.
Zo verliezen ze God en mens niet uit het oog.
Dit is Christelijk Gereformeerd: deze evenwichtspositie.
De Dordtse Leerregels gaan ons hierin voor.
Trouwens ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis, hoewel met een ander doel opgesteld, kan evenmin dit beginsel verloochenen. Denk aan het bekende art. 9, waarin het gaat over de Drie-eenheid, die weer beleden wordt in levend rapport met het hart van de zondaar: "Dit alles weten wij zoo uit de getuigenis der Heilige Schrift als ook uit hunne werkingen en voornamelijk uit diegenen, die wij in ons gevoelen".
Ook daar weer datzelfde geluid: de persoonlijke geloofsrelatie! Het spreken over de diepste en moeilijkste stukken vanuit de werkelijkheid van het leven van de gelovige!
En dat is toch eigenlijk - al wordt het niet overal met zoveel woorden uitgesproken - de geest van alle Belijdenisgeschriften.
Deze geest, deze sfeer zien de Christelijke Gereformeerde Kerken als het pand, dat zij te bewaren hebben, juist in deze tijd.
De woorden geest en sfeer wekken de tegenwerping op: kunnen die beide dan een pand zijn? Is Christelijk Gereformeerd dan toch een kwestie van gevoeligheid, een zaak van sfeer?
Neen - stellig niet; dan zou ons kerkelijk standpunt dogmatisch geoordeeld zijn.
Maar de geest en de sfeer zijn uitdrukking van een bepaald standpunt en de practische uitwerking van een uitgangspunt! En dat uitgangspunt is het pand dat de Christelijke Gereformeerde Kerken wensen te bewaren. Het is het erfgoed der Reformatie en der Afscheiding.
Eén opmerking moeten we nog maken voor we deze paragraaf besluiten.
Dit uitgangspunt brengt mee dat we ons ten diepste afhankelijk weten van de werking van de Heilige Geest. Wie het systeem huldigt, rekent practisch niet - misschien wel theoretisch - met de Heilige Geest. Hij bindt de Heilige Geest aan zijn systeem - het mysticisme - of hij heeft geen plaats voor de Heilige Geest - het intellectualisme!
Daarom zal juist in de Christelijke Gereformeerde Kerken, waar het systeem strijdt met het beginsel, sterk nadruk gelegd worden op het werk en de werking van de Heilige Geest. Dat is dan ook kenmerkend Christelijk Gereformeerd en in de oude Afgescheiden Kerk en in de Christelijke Gereformeerde Kerk na 1892.
De Christelijke Gereformeerde Kerken staan op de bres, wanneer het werk van de Heilige Geest practisch genegeerd wordt. De Christelijke Gereformeerde Kerken hebben eveneens te waken dat het werk van de Heilige Geest zelf niet in systeem gebracht wordt, zo dat men toch weer de Heilige Geest gaat binden. Overbodig te zeggen dat ook hier weer het reactie-gevaar op de loer ligt.
Gelijk de Dordtse Leerregels op het werk van de Heilige Geest nadruk leggen - niet eenzijdig; maar als voorlopige afsluiting van de Belijdenis-vorming en als toespitsing van de in Geloofsbelijdenis en Catechismus beleden leer - zo ook is het kenmerk van de Christelijke Gereformeerde Kerken om voor de Heilige Geest en Zijn werk alle aandacht op te eisen; ook weer niet ten koste van andere leerstukken bv. de verwerving der zaligheid, maar omdat dit er bij hoort en het feit dat men geen systeem wil, de weg vrijhoudt voor dit Geesteswerk.
Geen systeem, maar de taal der Belijdenis - dat is de kracht der Christelijke Gereformeerde Kerken geweest. Daarom het werk van de Heilige Geest de juiste plaats gegeven.
Zoals men Calvijn genoemd heeft de Theoloog van de Heilige Geest 6) zo zou men de Christelijke Gereformeerde Kerken kunnen noemen de Kerken, die in alle bescheidenheid aandacht vragen voor het werk van de Heilige Geest.
Zoals Calvijn de leer van de Heilige Geest niet geaccentueerd heeft ten koste van andere leerstukken, maar hij dit leerstuk naar voren moest schuiven omdat het verwaarloosd was, zo leggen de Christelijke Gereformeerde Kerken op het werk van de Heilige Geest de nadruk, niet eenzijdig, maar omdat het gevaar telkens weer dreigt dit practisch te verwaarlozen, vanwege de diep gewortelde systeemzucht.
Professor Lengkeek, gestorven lente 1932, heeft op zijn sterfbed zijn studenten, ja heel de Christelijke Gereformeerde Kerk, gewaarschuwd op betekenisvolle wijze: "Zeg, dat ze geen systeem prediken, maar Jezus Christus en Dien gekruist."
Worde deze waarschuwing verstaan!
De toekomst der Christelijke Gereformeerde Kerken is gemoeid met het opvolgen van deze vaderlijke waarschuwing!
- Dr. A.G. Honig, "Van Comrie tot de Cock", pag. 9.
- Ds. J.W. Verschoor, De Afscheiding en de Geref. Theologie. Afscheidingno. van "Onder eigen vaandel", April 1934, pag. 139.
Dr. K.H. Miskotte, Korte Nabetrachting over de Afscheiding van 1834, pag. 69 v.v.
- Dr. K. Schilder, De Dogmatische beteekenis der Afscheiding voor onze tijd, pag. 18.
- Schilder a.w., pag. 21, 23. Dr. F.W. Grosheide, "De Afscheiding en de Theologie" in: van 's Heeren wegen, pag. 142.
- Miskotte, a.w. 75.
- B.B. Warfield, geciteerd door S. v.d. Linde, De Leer v.d. H. Geest bij Calvijn, pag. 1.
3. De voorstelling der Belijdenis uit dogmatisch gezichtspunt
Om het antwoord op de vraag "Wat is Christelijk Gereformeerd?" nog duidelijker te laten klinken, is het van betekenis op te merken, dat de Christelijke Gereformeerde Kerken, overeenkomstig de lijn der Afscheiding, zich altijd gebonden hebben geweten aan de voorstelling der Belijdenis.
Overeenkomstig haar schriftuurlijk-confessioneel uitgangspunt hebben zij willen leven en werken. Dat uitgangspunt is maar geen etiket, geen vlag, die de lading dekt. Maar dit uitgangspunt was haar heilige ernst, gelijk uit het niet-meegaan met de Vereniging van 1892 duidelijk gebleken is.
Wat toch is het geval?
Het is mogelijk om op twee manieren te spreken over de zaligheid, hier dan genomen in de breedste zin van het woord als omvattend God, de Vader, Die de zaligheid heeft uitgedacht, God de Zoon, Die de zaligheid heeft verworven, God de Heilige Geest, Die de zaligheid toepast alsook de zondaar, die zalig wordt, en de weg waarin hij zalig wordt.
Men kan n.l. gaan redeneren en werken van supra-lapsarisch en van infra-lapsarisch standpunt uit. Moeilijke woorden voor nog moeilijker zaken. Op supra-lapsarisch standpunt redeneert men van de eeuwige besluiten Gods uit, die gezien worden als genomen in deze volgorde: God besluit eerst de mens te verkiezen of te verwerpen. Daarna hem te scheppen en vervolgens hem te laten vallen. Het besluit van verkiezing en verwerping gaat dus aan alle andere besluiten vooraf.
Het infra-lapsarisme redeneert ook van Gods eeuwige besluiten uit, maar ziet de volgorde anders: eerst het besluit van de schepping van de mens, daarna het besluit van de val en tenslotte het besluit van verkiezing of verwerping.
Het voorwerp van uitverkiezing en verwerping op infra-lapsarisch standpunt is de gevallen zondaar.
Supra-lapsarist is dan ook hij, die het besluit van uitverkiezing plaatst supra, boven, vóór de val ( in het Latijn lapsus).
Infra-lapsarist is hij, die het besluit van uitverkiezing en verkiezing plaatst infra, beneden, na de val.
Het supra-lapsarisme heeft en alle tijde aanhangers gehad bij de beoefenaars der Theologie. Bogerman, de voorzitter van de Dordtse Synode en Gomarus de tegenstander van Arminius, waren supra-lapsarist. Er zit in het supra-lapsarisme ongetwijfeld een waarheids-element.
Toch was de doorlopende lijn van de Gereformeerde Theologie de infra-lapsarische.
Zelfs de Dordtse Leerregels, opgesteld door de Synode, waar Bogerman en Gomarus grote invloed hadden, huldigen de infra-lapsarische voorstelling. Zij geven duidelijk aan, dat het voorwerp van uitverkiezing en verwerping de gevallen zondaar is. Weliswaar is het supra-lapsarisme op de Dordtse Synode niet veroordeeld, en is er ruimte gelaten voor het supra-lapsarisme, maar als privé-gevoelen. De Belijdenis - zowel de Nederlandse Geloofsbelijdenis als de Dordtse Leerregels - zijn sterk infra-lapsarisch.
Aan deze voorstelling van de Belijdenis hebben de Christelijke Gereformeerde Kerken zich altijd gehouden, in onderscheid met de Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Kerken, die beide op de andere lijn zijn overgegaan, ook al zal men om practische redenen wel eens infra-lapsarisch zijn.
Dit is ons grote bezwaar tegen de Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Gemeenten: zij hebben de supra-lapsarische voorstelling een plaats gegeven naast de infra-lapsarische, de eersten op de Synode van 1905, de tweeden door de besluiten van 1931.
Wat is dan de kracht van het Infra-lapsarisme, de voorstelling van de Belijdenis?
1. Het infra-standpunt brengt mee, dat over de uitverkiezing niet in het afgetrokkene wordt geredeneerd, maar in zeer nauw verband met het voorwerp van uitverkiezing. Eveneens t.a.v. de verwerping. Daardoor wordt de verantwoordelijkheid van de mens beter gehandhaafd dan op het supra-standpunt.
2. Het infra-standpunt kan zo de uitverkiezing behandelen en prediken, niet los van het Verbond der Genade, ook niet samenvallend met het Verbond der Genade, maar in nauw verband met dit Verbond der Genade. De stoom der Verkiezing vloeit door de bedding van het Genade-Verbond. Daarom doet het infra-standpunt recht aan de schriftuurlijk-confessionele waarheid: het Genadeverbond opgericht met de gelovigen en hun zaad. Terwijl het supra alleen weet te spreken van een genadeverbond, opgericht met de uitverkorenen. Het genadeverbond wordt zo beheerst door de Verkiezing, hetgeen het geval is in de Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Gemeenten, ook als bij de één de kring der uitverkorenen zeer groot en bij de ander de kring der uitverkorenen zeer klein is, of al zegt de één: waar het Verbond is, is de Verkiezing (de Gereformeerde Kerken), en de ander: waar de Verkiezing is, is het Verbond (de Gereformeerde Gemeenten).
3. Het infra-standpunt spreekt de mens realistisch aan als zondaar, en geeft aan de zonde en de verlorenheid van de zondaar de juiste plaats.
Het supra trekt de plaats der zonde scheef. Hij spreekt de mens niet aan als zondaar. Maar òf als uitverkorene, die zich zijn uitverkiezing bewust moet worden òf als niet uitverkorene, die maar moet hopen, dat hij ook uitverkoren is. Och mocht het nog eens gebeuren!
Doch bij beiden is de uitverkiezing de inzet en de inslag. Daardoor wordt alles beheerst.
4. Het infra-standpunt kan zo schriftuurlijk, in volkomen overeenstemming met de Dordtse Leerregels - natuurlijk, want deze zijn infra - spreken over de betekenis van de roeping en de kracht en de klem van Gods eis en beloften, midden in de verlorenheid en nood van het zondaarsleven. Onze Dordtse Leerregels zijn in dit opzicht vooral magnifiek. Kent men ze wel voldoende?
5. Tenslotte het infra-standpunt heeft zo plaats voor het schriftuurlijk leven des geloofs, dat bij het supra-standpunt of verkilt in koud intellectualisme of verschrompelt in wee mysticisme, dat opgaat in zielsgestalten en zelf-analyse los van 's-Heeren beloften.
Het is op deze wijze wel duidelijk dat de Christelijke Gereformeerde Kerken wel in overeenstemming met haar uitgangspunt op het infra-lapsarische standpunt gestaan hebben en sterk geweest zijn in het zich houden aan de voorstelling der Belijdenis, zoals de Synode van 1866 te Groningen uitsprak.
Daarom juist - het zij nog eens met nadruk gezegd - kon men in 1892 geen genoegen nemen met de formule: verenigen op de grondslag der Belijdenis maar wilde men ook met nadruk dat men zich hield aan de voorstelling der Belijdenis. Hiertegen heeft Kuyper gezondigd. Hij aanvaardde de Belijdenis wel, maar hij heeft die Belijdenis vervormd naar zijn eigen filosofisch-theologisch denken.
Reeds de grijze van Velzen betuigde tegen Kuyper met tranen in de ogen in 1888: Geliefde Broeder, wij hebben onze heerlijke, duidelijke, beproefde Belijdenis en daaraan moeten wij ons houden. 1)
Helaas heeft ook van Velzen aan deze vermaning in 1892 niet meer gedacht.
Het zich houden aan de voorstelling der Belijdenis is de kracht der Christelijke Gereformeerde Kerken geweest. Het moge de kracht der Christelijke Gereformeerde Kerken blijven.
- L. Lindeboom, Bewaar het pnad U toebetrouwd, pag. 105-106.
4. Uitwerking van deze voorstelling
Welke gevolgen heeft dit zich strikt houden aan de voorstelling der Belijdenis?
a. Geen systeem
Dat is wel het eerste gevolg. Wie de voorstelling der Belijdenis handhaaft vervalt niet in het één of andere systeem. Zo ja, hij is niet onder de Belijdenis, meer: niet onder Schrift gaan staan, maar gaat met zijn voorstelling naar Schrift en Belijdenis en vervormt beide naar zijn idee.
In de loop der jaren hebben we op het Gereformeerde erf enkele van deze systemen kunnen signaleren.
We noemen het Verbondssysteem. De rijke waarheid van het verbond der Genade wordt in een systeem gebracht door strak sluitende voorstelling en redenering, die sluit als een bus, maar waar het hart is uitgesneden, dat is de persoonlijke geloofsrelatie met de God des Verbonds; niet dat deze geloofsrelatie ontkend wordt, maar er is geen organische plaats meer voor. Het is alles gedrongen en gewrongen! Het is alles Verbond, wat de klok slaat. Men is Bondeling. En hoe rijk dat ook is - ook op Christelijk Gereformeerd standpunt - juist het Bondeling zijn roept tot de persoonlijke geloofsaanvaarding.
Een ander systeem is het Wedergeboorte-systeem. In dit systeem cirkelt alles om de vraag der Wedergeboorte. De wedergeboorte is de schakel in de orde des heils, met verwaarlozing van de roeping, die een vergeten schakel dreigt te worden, geheel in tegenstelling met de Dordtse Leerregels, die aan de roeping door het Evangelie een zeer belangrijke plaats toekennen: hetgeen te meer klemt als we denken aan het feit, dat ook de wedergeboorte uitvoerig in de Dordtse Leerregels behandeld wordt. Deze opmerkingen bedoelen - natuurlijk! - niet om de noodzakelijkheid der wedergeboorte te loochenen. Wel om te zeggen dat de wedergeboorte niet de eerste schakel is in de orde des heils.
Bij deze beschouwing wordt het geestelijke leven in systeem gebracht. Hoezeer het grondbestek van het geestelijke leven ook gelijk is, we moeten oog hebben voor de rijke variaties van Geestesleiding. Het mysticistische systeem kent slechts de eenvormigheid van het geestelijke leven. Men heeft "de weg" uitgetekend en het geestelijke leven moet aan die weg beantwoorden. Het treft altijd weer dat het bij dit systeem meer gaat om het bereiken van een bepaald punt dan om de polsslag van het rijke leven des Geestes. De opvatting van het geestelijke leven is meer statisch dan dynamisch; het bepaalde punt staat meer in het middelpunt dan de kracht van het leven des Geestes, die we altijd nodig hebben, ook na dat bepaalde punt.
Deze versystematisering van het geestelijke leven is wel heel duidelijk toegespitst in de onderscheiding het goddelijk geloof der Wet en het zaligmakend geloof van het Evangelie, zoals met klem geleerd werd in Rotterdam-Zuid.
Het feit dat men het geestelijke leven moet onderscheiden - ellende, verlossing en dankbaarheid - mag ons er nimmer toe verleiden het geestelijke leven uiteen te gaan rukken.
Onze Belijdenis kent geen van deze systemen, ook al spreekt zij over het verbond, de wedergeboorte, de bevinding en de wet. Ze geeft echter aan die allen de juiste plaats.
De Belijdenis legt op geen enkel dogma de nadruk, maar stelt alle dogmata (leerstukken) in levend verband met het hart van de zondaar en gelovige. Daarom is de Belijdenis zakelijk, op de man af. Zij redeneert niet, zij belijdt: dat is een zaak van verstand èn hart èn hand. Heel de mens is daarbij betrokken. Het verstand niet ten koste van het hart en het hart niet ten koste van het verstand! Maar in de harmonie - en dat is een voortdurend worstelen - van deze drie ligt de totaliteit van het mens- en gelovige-zijn. Dat is Christelijk Gereformeerd!
b. De Drie-eenheid
Deze harmonie van verstand, hart en hand, (denken, begeren en doen) ligt in God Zelf als de Drie-enige verankerd.
We spreken in onze kerken graag over de Drie-enige God. Een Hervormd collega vroeg me eens, na een gebed waarin deze uitdrukking gebruikt werd, of dat specifiek Christelijk Gereformeerd was. Het antwoord was ontkennend.
Toch zegt het feit, dat ge die uitdrukking in onze kringen veel hoort, iets. En wel dit: we belijden daarmee, dat er in God Zelf een liefdeleven is, en dat er daarom ook van liefdeleven naar buiten sprake kan zijn in de gelovige.
Hier in dit leerstuk ligt tegelijk het evenwicht tussen hoofd en hart, tussen voorwerpelijk en onderwerpelijk. Dat betekent dat er nimmer een scheiding tussen deze beiden aangebracht mag worden. Wie een helder inzicht heeft in de Leer der Drie-eenheid zal tegelijk het evenwicht zien èn tussen de drie goddelijke Personen èn tussen hoofd, hart en hand. Omdat er in God een eenheid is, daarom zal het liefde-, het geloofsleven in de mens ook een eenheid zijn. 1) Het geestelijke leven is geen zaak van het hoofd alleen - de Heere beware ons voor intellectualisme; en geen zaak van het gevoel alleen - Hij beware ons voor mysticisme; en geen zaak van de hand alleen - Hij hoede ons voor activisme.
Dat is onze moeilijke en heerlijke evenwichtspositie!
In dezelfde lijn ligt bijv. ook dat we niet eenzijdig op het werk van de Vader of van de Zoon of van de Heilige Geest de nadruk leggen. Geen overschatting van het werk van de Zoon en onderschatting van de Persoon en het werk van de Heilige Geest. Noch omgekeerd! Onze zaligheid is uit de Drie-enige God. We hebben alle drie personen in het Goddelijke Wezen nodig tot zaligheid.
Daarom moet op het werk van al deze drie Goddelijke Personen de nadruk gelegd worden. Dat in tere ootmoed te doen - overeenkomstig het Schriftuurlijk-confessioneel uitgangspunt - blijve de ere van onze Kerken.
Hieruit vloeit voort:
- Ontleend aan Prof. J.J. v.d. Schuit, Dictaat Dogmatiek I 30 (ed. v.d. K.).
c. De zaligheid
Waarom gaat het in de zaligheid van de zondaar? Om Gods eer!
Door Wie wordt de zaligheid verworven? Door Christus!
Voor wie is de zaligheid verworven? Voor de zondaar!
Het is gemakkelijk om deze drie gezichtspunten van elkaar te scheiden. Met als gevolg, een eenzijdig nadruk leggen op Gods eer - zonder meer wordt dit een koud formalisme. Of op Christus' werk - dan wordt vergeten de bron der zaligheid en wordt in de regel de zaligheid niet verstaan als op rechtspijlers gefundeerd. Of op de zondaar - met gevaar in subjectivisme te vervallen.
Deze drie gezichtspunten zijn overeenkomstig onze Belijdenis niet van elkaar los te maken. We mogen God als de Bron van onze zaligheid nimmer uit het oog verliezen. We stellen Christus als de Verwerver der zaligheid in het middelpunt. En we laten de zondaar niet in de kou staan, maar gaan diep op zijn zondenood in om hem te prediken de van God geschonken Middelaar.
d. Uitgangspunt
Ons uitgangspunt is daarbij niet het ideaal, maar de realiteit (werkelijkheid). We gaan er niet van uit dat het ideaal bereikt is. Doch geheel in overeenstemming met de infra-voorstelling van onze Belijdenis dat het ideaal bereikt moet worden. We behandelen de Gemeente niet alsof zij allen hoofd voor hoofd gelovigen zijn. Maar de realiteit, de werkelijkheid van het verbond der genade is ons uitgangspunt.
Dat betekent: Bondelingen zijn zondaren, maar zondaren, die liggen onder de verzegelde belofte des Heeren, die daarom te meer door de kracht van de Geest moeten komen tot de aanvaarding en gelovige inwilliging van het Genade-Verbond.
Wie uitgaat van het ideaal zegt: het is reeds in orde met U. Wordt U echter bewust, dat het in orde is!
Wie uitgaat van de realiteit zegt: het moet in orde komen! De Heere roept U midden in Uw zondaarsleven. Hij heeft eedzwerend gezegd: Ik ben de Heere, Uw God! Hij dringt bij U aan: ge zijt gedoopt.
Wie dit op het hart gebonden wordt, zal daarmee werkzaam worden, ontdekken zijn vijandschap tegen 's-Heeren vrije genade, maar ook door de kracht van de Geest ingewonnen worden voor de belofte, uit kracht van de belofte, deze gelovig aanvaarden.
De idealistische Verbondsbeschouwing - die dus uitgaat van het ideaal - verliest het rapport met het hart van de zondaar.
De realistische Verbondsbeschouwing - die uitgaat van de werkelijkheid - klimt van de werkelijkheid op tot het ideaal. Hier is de plaats voor de nood van het zondaarshart, de betekenis van 's-Heeren belofte, de strijd des geloofs, de zekerheid van het kindschap Gods.
Hiermee kunnen we overgaan tot:
e. Verwerving en toepassing der zaligheid
Ook hier gaat het weer om de evenwichtspositie. Voortdurend gaat men in dit stuk fout òf door op de verwerving der zaligheid nadruk te leggen ten koste van de toepassing der zaligheid òf omgekeerd het accent te laten vallen op de toepassing ten koste van de verwerving der zaligheid.
We kunnen geen van beide missen.
Wie enkel zou willen spreken van de verwerving der zaligheid verliest het rapport met de zondaar.
Wie enkel zou willen spreken van de toepassing der zaligheid - los van de verwerving - heeft geen plaats meer voor Christus.
Èn verwerving der zaligheid èn toepassing zijn van elkaar niet te scheiden. Ik heb Christus niet gepredikt, wanneer ik Hem niet predik als Zijn zaligheid toepassende in het zondaarshart. Christus voor ons en Christus in ons - dat is een eenheid.
En ik kan evenmin Christus in ons - niet in de zin van inwendige, ingestorte genade, maar wel als Christus, Die Zijn werk toepast en de geloofsverhouding schept tot Zich - prediken, zonder de Christus voor ons uit te stallen.
In dit verband willen we wijzen op de echt Christelijke Gereformeerde uitspraak van de Synode der Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Kerk 1846 te Groningen gehouden, betreffende de toepassing der zaligheid.
In de provincie Zuid-Holland waren enige verschillen in de leer, "waarover de Broeders de overeenstemming der Vergadering begeeren te hooren."
De Vergadering is ter beantwoording dezer voorstellen niet overgegaan om te treden in het behandelen van geloofsstukken, die duidelijk in onze formulieren uitgedrukt zijn, maar ter voldoening aan de Zuid-Hollandsche Afgevaardigden, die daaromtrent dwalingen in hun Provincie ontdekt hebben." 1)
Let op de verwijzing naar de voorstelling der Belijdenis: geen behandeling van geloofsstukken, die duidelijk in onze formulieren uitgedrukt staan!
"2e. Is het gevoelen geleerd, dat een geloovige, die veeltijds in twijfel verkeert omtrent de waarheid van zijn staat, geen waar gelovige kan zijn, maar dat de zoodanige een paapsch geloof heeft.
De Vergadering oordeelt dat het twee onderscheidene zaken zijn, genade te bezitten en te weten dat men genade bezit en dat het eerste aanwezig kan zijn zonder het laatste; ja dat vele opregt geloovigen veeltijds aan bestrijding over de waarheid van hun geloof onderworpen zijn hetwelk wel zeer lang duren en het geloof zeeer zwak kan zijn, dat zij tot een gansche verwerping van hunnen staat zouden overgaan."
Hier zijn we in de sfeer van de Afscheiding, meer in de de sfeer van de Dordtse Leerregels I, 16, waar gesproken wordt over hen "die het levend geloof in Christus of het zeker vertrouwen des harten enz. in zich nog niet krachtiglijk gevoelen" en over hen "die ernstiglijk begeeren zich tot God te bekeeren, Hem alleen te behagen om van het lichaam des doods verlost te worden en nochtans in den weg der godzaligheid en des geloofs zoo ver nog niet kunnen komen, als zij wel wilden."
Dat is wat anders dan pak maar aan en grijp maar aan: Gereformeerd Remonstrantisme. Hier wordt beleden de diepe afhankelijkheid van de Heilige Geest, zonder dat dit tot dode lijdelijkheid aanleiding geeft.
Een ander punt.
"5e. Er is geleerd dat de geloovigen zonder dadelijke opwekking van den Heiligen Geest, zich de beloften kunnen toeëigenen en daarmede werkzaam zijn en strijden tegen het ongeloof, zoodat een geloovige, die in dorheid verkeert, gelijk moet geacht aan een rijke gierigaard, wiens eigen schuld het is, als hij armoede lijdt."
Dezelfde gedachte, die ook schuilt in de opmerking: je moet niet spreken van een rijke Christus en een arme zondaar, want een gelovige is geen arme zondaar, alsof die gelovige niet telkens weer de rijkdom van Christus gelooft in de weg van zijn armoede. Het is een veeg teken als dit arme zondaarsleven op losse schroeven gezet wordt door dergelijke redeneringen, die tengevolge van het Verbondssysteem, zeer diep wortel hebben geschoten.
"De Vergadering oordeelt: Dat God door Zijn Heilige Geest een geloovige steeds door vernieuwende invloed bekwaam maakt, tot de oefening van geestelijke daden, en dat hij, zonder dien vernieuwenden en gedurigen invloed niet waarlijk geestelijk kan werkzaam zijn; doch het niet werkzaam zijn moeten de geloovigen zich tot schuld rekenen."
Ook hier weer de nadruk op het blijvend werk van de Heilige Geest. En anderzijds wordt hier gesproken over het leven des geloofs, dat niet steeds in volle glorie staat, en niet altijd op dezelfde hoogte zich bevindt. Een dergelijke opmerking past niet in het systeem, maar is geboren uit de werkelijkheid van het geloofsleven.
Tenslotte "6e. Door sommigen is geleerd, dat het niet noodzakelijk is, dat iemand, die opregt tot den Heere de toevlucht zal nemen, alvorens overtuigd worde van zijn schuld en onmagt, volgens de practijk van de Heidelbergsche Catechismus, maar dat iedereen tot omhelzing van Christus ook zonder die voorbereiding geroepen wordt.
De Vergadering oordeelt: Dat de Heere Jezus nimmer noodzakelijk noch dierbaar kan zijn, tenzij de zondaar eerst door den Heiligen Geest overtuigd zij van zijn doemwaardigheid en onmagt, en dat de bovengenoemde stelling aanleiding geeft, om inbeelding voor opregt geloof te houden. Niemand zal ook tot den Heere Jezus willen komen, dan die alvorens van zijn ellendige staat in zichzelven overtuigd zij, zonder dat wij hierdoor de vrijheid van de werkingen des Heiligen Geestes beperken, maar alleen de gewone wijze zijner werking opgeven, in opzicht tot maat en trap van overtuiging."
We zullen goed doen deze uitspraak alle aandacht te blijven geven. Ze mag niet vergeten worden. Ze geeft nog precies weer de Schriftuurlijke practische gedachte over het leven des geloofs. Ze is niet geboren op de studeerkamer, maar de practijk der godzaligheid is er de achtergrond van.
De Christelijke Gereformeerde Kerken na '92 hebben bij deze uitspraak geleefd, en haar in haar prediking in practijk gebracht. Zonder er in dit hoofdstuk dieper op in te gaan, mogen we wel zeggen, dat het leven bij en uit deze uitspraak iets typisch Christelijk Gereformeerds is. Dat wil niet zeggen dat dit het lievelingsdenkbeeld van de Christelijke Gereformeerde Kerken zou zijn, en we hier dus toch zouden stoten op een sectrarische gedachte. Integendeel! Deze uitspraak is geheel in overeenstemming met de Belijdenis onzer Kerk, zowel met de Catechismus als de Dordtse Leerregels. Wat de Catechismus betreft, we behoeven maar te denken aan de Zondagen 2-6 en voor het bewijs uit de Dordtse Leerregels verwijzen wij naar het 2e Hoofdstuk. "Van den dood van Christus en de verlossing door Dezen." Wanneer we dan toch deze gedachte typisch Christelijk Gereformeerd noemen, doen we dat omdat deze gedachte zo weinig practisch leeft in andere kerken en zeker in de prediking zeer weinig gehoord wordt. Ze past ook niet in een Verbonds-systeem! Loopt ze zelf niet gevaar de grondslag voor een systeem te leggen?
In zekere zin ja. Onze Vaderen hebben dat zelf gevoeld doordat zij met nadruk uitspraken "zonder dat wij hierdoor de vrijheid van de werkingen des Heiligen Geestes beperken." Voor deze toevoeging zijn we zeer dankbaar. Wie zelf het systeem-gevaar ziet, systematiseert niet. Hetzelfde systeem-gevaar is trouwens ook verbonden aan de indeling van de Catechismus. Men is met deze indeling menigmaal de verkeerde kant uitgegaan. We zullen altijd onderscheid moeten maken tussen de logische en de historische volgorde. Onze Catechismus en ook de uitspraak van Groningen 1846 volgen de logische orde: ellende, verlossing en dankbaarheid. Er is echter ook een historische orde, d.w.z. een orde, waarin het geestelijk leven historisch, in het leven van de enkeling dus, functioneert. Voor de historische orde - dat is, voor het niet binden aan het systeem, voor de mogelijkheid ruimte laten, dat 's Heeren wegen, hoewel in grondbestek gelijk, in uitwerking verschillend zijn - heeft de uitspraak van Groningen plaats. Maar hoe ook bezien of de Heere ons op "wettische" of "evangelische wijze" leidt - want daar gaat het toch om - het gaat in beide om de persoonlijke verhouding tot de Heere.
Wettisch noemen wij het, wanneer de Heere ons onze zonden in de spiegel der Wet zo laat zien, dat wij totaal verloren zijn in onszelf, en gaan uitzien naar en roepen om "het middel om de welverdiende straf te ontgaan en weder tot genade aangenomen te worden."
Evangelisch is het wanneer we meer klein en "vertederd" (in tegenstelling met het "vernederd" van de wettische bekering) worden door door de zondaarsliefde en genadeboodschap van de Heere Jezus Christus.
Doch een tegenstelling vormt dit niet. Want die wettisch geleid wordt, kan niet buiten het Evangelie. En die evangelisch geleid wordt leert ook z'n zonden kennen, en zal ook niet alleen de dierbaarheid, maar juist de noodzakelijkheid van de Borg en Zaligmaker leren kennen tegen de steeds donker wordende achtergrond van zijn zonden en schulden.
Wie het onderscheid tussen de historische en logische orde niet ziet, vervalt in het systeem.
Wie het wel ziet en er mee rekent, zal zien dat het in beide gaat om de persoonlijke levende verhouding tot de Heere.
Dat te zien en daar de nadruk op te leggen is Schriftuurlijk-confessioneel, is Christelijk Gereformeerd.
- Handelingen Synode 1846 art. 18 pag. 7-9.
f. Bevinding
Het laatste gedeelte van de vorige paragraaf bracht ons in de buurt van het woord bevinding, een woord, dat in de Christelijke Gereformeerde Kerken zeer geliefd is. En dat om begrijpelijke redenen. We hebben immers toch gezien dat het gaat om de persoonlijke levensgemeenschap met de Heere. Dat is de boodschap van heel de Schrift. Denk, om een sprekend voorbeeld te noemen, aan de brieven aan de zeven gemeenten in Klein Azië, geschreven voor de Kerk van alle eeuwen. Zeer sterk wordt in die brieven aangedrongen op de persoonlijke geloofsgemeenschap met de Heere Jezus Christus. Onze Belijdenis is zonder deze persoonlijke geloofsrelatie niet te begrijpen.
Wat in deze persoonlijke geloofsbetrekking ervaren, doorleefd, ondervonden wordt, noemen we bevinding. Het woord komt voor bv. in Rom. 5: 4, waar het echter een andere betekenis heeft, die wel samenhangt met de bovengenoemde betekenis.
"Het doelt niet op een innerlijke ervaring of genieting, maar op een deugdelijk zijn en blijken, op een gesteldheid, die de proef kan, of heeft doorstaan." 1)
Zo gezien is "bevinding" in de zin van Rom. 5: 4 resultaat van wat wij in de regel onder "bevinding" verstaan n.l. de neerslag van het werk van de Heilige Geest in gemeenschap met Christus (ook als die gemeenschap niet bewust in volle zekerheid des geloofs doorleefd wordt).
In deze zin komt het ook voor in de Dordtse Leerregels: Hoofdstuk I Verwerpingen der dwalingen 7 spreekt van het gevoelen der Remonstranten "dat er in dit leven geen vrucht en geen gevoel is van de onveranderlijke Verkiezing ter heerlijkheid" als strijdend "tegen de bevinding der heiligen, die uit kracht van het gevoel van hunne verkiezing, zich met de Apostelen verheugen en deze weldaad Gods roemen; die ook het gevoel van verkiezing stellen tegen de vurige pijlen van de aanvechting des duivels."
Prachtige zinnen! Geen dorre verstandsleer! Geen zwoele mystiek! Maar echt schriftuurlijke taal over het leven des geloofs, dat betrekking heeft èn op verstand èn op wil èn op gevoel!
Daarom schuwen we het woord bevinding niet, wetende dat overal waar de Heilige Geest werkt, waar het Woord door die Geest toegepast wordt of waar de Geest werkzaam maakt met het Woord, het die bevinding, ervaring meebrengt. Dat kan niet anders. De bevinding is met de werking van het Woord gegeven! Wie dit ontkent blijft in bloot verstandelijke formules gevangen!
Waar het Woord gaat werken door de Geest, worden we verbrijzeld en verslagen, opgericht en getroost. Daar ontstaat onze reactie tegen dat Woord, ons verzet tegen de genadeboodschap, onze strijd, onze nood. Het Woord brengt ons in de crisis en het overwint op 's Heeren tijd de crisis. Hier hebt ge de bevinding.
Daarmee is tegelijk uitgedrukt dat bevinding nooit meer is dan de bedding waarin het geestelijk leven stroomt, nimmer kan zijn de grond.
Wie de grond in de bevinding legt, heeft drijfzand onder de voeten en doet te kort aan de luister en glorie van de Heere Jezus Christus, Die het enige Fundament is.
Daarom is het ook zeer onjuist om iemand te troosten met zijn bevinding of op zijn bevinding vast te zetten, alsdus: ge zoudt geen bevinding hebben, als ge geen kind des Heeren waart. Ge hebt bevinding, dus zijt ge een kind des Heeren. Dat is tekort doen aan de eer en de glorie van de Borg en Zaligmaker. Christus en Christus alleen!
Het Woord des Heeren brengt automatisch bevrijding mee door de Heilige Geest. Maar deze bevinding kan nimmer de grond zijn voor de zaligheid.
Het is gemakkelijk om te zeggen: Het Woord alleen, geen bevinding!
Het is ook gemakkelijk om te zeggen: Het komt maar op de bevinding aan.
De Christelijke Gereformeerde Kerken gaan ook hier door de engpas: het Woord alleen - dit tegenover de laatstgenoemde eenzijdigheid; maar dat Woord vindt weerklank en dan hebt ge de bevinding - dit tegenover de eerstgenoemde eenzijdigheid.
- Prof.Dr. S. Greydanus, Romeinen I, pag. 259. Bottenburg Commentaar.
5. Verbond en Doop
De leer der Christelijke Gereformeerde Kerken is niet volledig behandeld, als we hier ook niet iets opnemen over de leer betreffende Verbond en Doop. De Christelijke Gereformeerde Kerken hebben al de jaren door over deze punten strijd en soms hevige strijd gekend.Terecht is gesproken over "Een eeuw van strijd over Verbond en Doop". 1)
Het kan niet in onze bedoeling liggen om heel die strijd hier op te halen en te beschrijven. Het gaat ons hier om de vraag: Wat is het Christelijke Gereformeerde standpunt t.a.v. Verbond en Doop?
Uit de gang van ons betoog volgt, dat dit standpunt natuurlijk geen ander standpunt is dan dat van Schrift en Belijdenis. Wil men van een specifiek Christelijk Gereformeerd beginsel spreken, dan kan men hoogstens zeggen dat dit beginsel is de handhaving van en het blijven bij Schrift en Belijdenis. Dat is de kracht van de Christelijke Gereformeerde Kerken geweest. Dat ook moge haar kracht blijven! In dit uitzonderlijk isolement ligt haar sterkte. Uitzonderlijk noemen we dit isolement, want dit isolement betekent een radicale breuk met allen, die zeggen Schrift en Belijdenis te handhaven, maar dit zeggen toch niet daadwerkelijk uitvoeren; hetzij doordat zij de woorden der Belijdenis met een andere inhoud vullen, hetzij doordat zij de woorden der Belijdenis niet voor 100% laten gelden, hetzij doordat zij naast de Belijdenis nog spreken van "beginselen" of practisch een ander Formulier van Eenigheid kennen naast de drie bestaande Formulieren.
Wie dan ook spreekt van de Christelijke Gereformeerde Verbondsleer, loopt gevaar misverstanden op te roepen. Er is geen specifiek Christelijke Gereformeerde Verbondsleer; wil men daar toch van spreken, dan diene men te bedenken, dat dit specifiek Christelijke Gereformeerde zit in het volstrekt en radicaal handhaven der Belijdenis. Dat laat ons een eigen geluid horen in het stuk van het Verbond.
De kracht der Christelijke Gereformeerde Kerken ook t.a.v. dit punt is de evenwichtspositie. En dat maar niet om van twee walletjes te eten en een Janus-figuur (die immers 2 aangezichten had) te zijn en daarom nu naar deze, dan weer naar de andere kant over te slaan. Maar omdat deze evenwichtspositie in de Schrift en de Belijdenis zelf gegeven is. M.a.w. al zaten we niet tussen de vuren, al waren er geen Gereformeerde Gemeenten en geen Gereformeerde Kerken, dan nog zouden we deze evenwichtspositie moeten en willen innemen.
In hoofdzaak toch hebben we op dit terrein te maken met twee uitersten.
Wat de Doop betreft: er is een onderschatting van de Doop, waarbij dit sacrament practisch geen waarde meer heeft en uitgehold wordt tot een zinledige franje, een traditionele plechtigheid, die ons hoogstens zegt, dat wij behoren tot een uitwendig verbond der genade. Doch dit uitwendige verbond heeft ook weer geen waarde, want het komt toch maar op het inwendige verbond der genade aan: daar moet je bij behoren; dan pas, als je dat weet, krijgt de Doop waarde voor je en heb je er iets aan. Hier komt de betekenis van de Doop dus pas aan de beurt aan het einde van de weg, geheel in strijd met de betekenis van dit sacrament, dat ons juist gegeven is voor heel ons leven, om ons te steunen en te sterken in de strijd.
Anderzijds is er een ontzettende overschatting van dit eerste sacrament. Die overschatting is daar, waar in de Doop meer gelegd wordt dan er in ligt, waar gedoopt zijn gelijk staat met te delen in de wederbarende werking van de Heilige Geest (men dient althans de gedoopte dienovereenkomstig te beschouwen en te behandelen), of waar gedoopt zijn opgevat wordt als aangenomen te zijn tot kind - en dat onderschrijven wij ook - en nu dient (dienovereenkomstig) de gedoopte zich te openbaren. In dat laatste zit de kneep. Want hier wordt uitgeschakeld de noodzakelijkheid om deze aanneming in waarachtige bekering des harten te aanvaarden. Op dit standpunt, is de levensopenbaring, en dan veelal de negatieve levensopenbaring (niet in strijd met Gods Woord en Zijn roeping) voldoende grond om zalig te spreken. Hier wordt gemist de geweldige oproep tot waarachtige bekering des harten in schuldverslagenheid. Hier wordt te kort gedaan aan de waarachtige kennis van zonde en ellende, die ook wij zeer zeker niet los maken van de Christus, maar die dan ook levende werkelijkheid is in het leven van de Bondeling. Hier worden de Bondelingen opgevoed tot dat loze roemen en juichen, dat geen grond heeft! Kort gezegd: Op dit standpunt heeft men het wel over onze houding tegenover de belofte, maar niet tegenover de Belover. En dat geeft juist de levensrelatie!
Ten aanzien van het Genadeverbond lopen de lijnen hier aldus: Enerzijds treft men aan de mening dat het Genadeverbond is opgericht alleen met de uitverkorenen! Ook hier is nog weer onderscheid. De Gereformeerde Gemeenten zeggen: waar de Verkiezing is, daar is het Verbond. De Gereformeerde Kerken: waar het Verbond is, daar is de Verkiezing. Op het ene standpunt is de kring der uitverkorenen zeer klein; op het andere standpunt is die kring zeer ruim en breed. Doch bij beiden wordt het Verbond gezet en behandeld onder de beheersing der uitverkiezing. Uitgangpunt is hier niet het Verbond, maar de Uitverkiezing.
Anderzijds is er de opvatting: het Genadeverbond is opgericht met de "gelovigen en hun zaad." Hier is het uitgangspunt zeer zeker het Verbond. Maar ook hier is weer onderscheid; n.l. dit fijne en toch betekenisvolle onderscheid. De één zegt: waar het Verbond is, wordt het geloof gewerkt. De ander: waar geloof is, wordt het verbond effectief. De eerste mening doet in vrijgemaakte kring opgeld. De tweede is de Christelijke Gereformeerde opvatting, omdat het hier weer gaat om de levensverhouding. Want niet onze houding tegenover het Verbond, maar tegenover de God des Verbonds beslist.
Vragen we nu hoe de Christelijke Gereformeerde Kerken denken over de aangestipte vragen, dan kunnen we die vraag eerst historisch gaan beantwoorden, of proberen te beantwoorden.
Dat antwoord kan in verschillende woorden gegeven worden. M.a.w. een rechtlijnig antwoord is niet te geven.
Dr. Smilde, Gereformeerd Predikant te Wateringen, heeft zich uitgeput in brede citaten om aan te tonen dat de Gereformeerde Kerken door hun bekende Synode-besluiten, eerst van 1905, toen van 1942-'43 en 1946 niet anders gedaan hebben dan de lijn der oude Christelijke Gereformeerde Kerk doortrekken. Evenzo Prof. De Hartogh, in zijn brochure: "In de lijn der Afscheiding". 2) Het gaat dan over de beschouwing der kinderen, die gedoopt zijn; dus in het algemeen over de Doop. Men beroept zich op de besluiten van de Utrechtse Synode van 1837, die in de Kerkorde, die toen aangenomen werd, enkel dogmatische artikelen opnam, die min of meer in de lijn zouden liggen van Utrecht 1905.
Er is over deze kwestie van de dogmatische artikelen van 1837, al heel wat te doen geweest. 3)
Waarom beroept men zich graag in de kring der Gereformeerde Kerken op deze artikelen? Omdat in artikel I staat: Allen, die belijdenis des geloofs afleggen en dienovereenkomstig wandelen, moeten met hun kinderen als lidmaten der gemeente Christi erkend worden.
Nu zien we het wonderlijke verschijnsel, dat het zwaartepunt van dit artikel verlegd wordt naar het slot van het "erkend worden". Men dacht dat onze Afgescheiden Vaderen zo baanbrekend werk gedaan hebben voor 1905. Men gaat 1837 bezien vanuit 1905. In dit verband is de critische opmerking van Dr. Smilde te begrijpen bij dit artikel: "Een toevoeging als: zoolang het tegendeel niet blijkt, had niet mogen ontbreken." 4) Ja, als men 1837 vergelijkt met 1905. Maar dan is de objectiviteit van de kerkhistoricus zoek.
1905 is in zijn formulering niet los te denken van de Kuyperiaanse constructie ten aanzien van Verbond en Doop.
1837 lijkt op 1905: maar we zijn hier in een heel ander klimaat.
De Cock b.v. heeft zich zeer verzet tegen art. I der Utrechtse Kerkorde maar niet vanwege de uitdrukking, "erkend worden" - geen sprake van, hij handhaaft in een door hem voorgestelde andere formulering zelf die uitdrukking 5) - doch vanwege het feit, dat achter dit artikel Scholte's onjuiste Kerkbegrip zit of, anders geformuleerd: dit artikel stelt zich niet op de basis van het verbond der genade, maar van het persoonlijk geloof. 6) Dus is hier het subjectivisme aan het woord. Terecht mag men hier spreken van labadistische neigingen! En de Cock verzette zich hiertegen, omdat in dit artikel geen positie werd gegeven aan de volwassen doopleden, wier kinderen hij ook doopte.
Wij zullen ons dus los moeten maken van de gedachte alsof Scholte de wegbereider zou zijn van de leer der veronderstelde wedergeboorte. Veronderstelde wedergeboorte is aan 1837 vreemd. De uitdrukking "erkend worden als," kan zeer zeker goed verklaard worden, en mag zeker niet gelijk gesteld worden met als "verondersteld te worden als." Het gaat maar om de vraag: wat betekent dit "erkend worden als"? Hier gluurt om de hoek de kwestie van de bejegeningsnorm van onze gedoopte kinderen en van heel de gemeente; terwijl dan aan de orde komt de vraag naar de grond voor de bejegeningsnorm. Dat is eigenlijk het fijne puntje.
Van een onderschatting der Heilige Doop is dan ook in de Afgescheiden Kerk geen sprake geweest. En een beroep van de zijde der Gereformeerde Kerken op de opvattingen der oude Christelijke Gereformeerde Kerk is misplaatst. Tenzij men zich beroepen wil op de figuur van Brummelkamp, die inderdaad een ander geluid deed horen, maar daardoor ook oorzaak is geweest van velerlei onenigheid in de kring der Christelijke Gereformeerde Kerk. Zijn ideeën werden op de Synode van 1857 dan ook practisch veroordeeld. 7)
De tweede kwestie: met wie is het Verbond der Genade opgericht, is in de Afgescheiden Kerk ook altijd verschillend behandeld.
Ik onderschrijf volkomen wat Woelderink gezegd heeft dat er in de kerk der Afscheiding eigenlijk twee lijnen geweest zijn. "Een dergelijke tweeslachtigheid getuigt niet tegen hen. Zo gaat het toch altijd als men beproeft nieuwe posities in te nemen. Men schudt de scholastieke ontwikkeling der theologie niet in één keer van zijn schouders." 8)
We zouden het zo kunnen zeggen: de Afscheiding werd beheerst door echt reformatische motieven en is daarom ook Reformatie. Daarbij nam ze in zich op de vroomheid der nadere reformatie (zoals die èn in Schotland èn in ons land in de 17e eeuw plaats vond), maar daarbij ontworstelde zij zich niet altijd aan de scholastieke terminologie der nadere reformatie.
Die nadere reformatie heeft grote betekenis gehad, wijl op zeer krachtige wijze nadruk werd gelegd op het leven des geloofs; doch deze nadere reformatie vond plaats in een tijd, toen de reformatorische theologie weer teruggedrongen werd door de scholastieke methode.
We zien de gevolgen daarvan in het tweeslachtige denken der Afgescheidenen. Ja, deze gevolgen laten zich nog gevoelen in eigen kerkelijk leven. Wij willen allen het goede der nadere reformatie behouden, maar dit moet gepaard gaan met een terugkeer tot de Reformatoren.
We zien deze worsteling zo duidelijk in de Kerk der Afscheiding.
Men zag telkens weer het levenselement der nadere reformatie, dat tegelijk het levenselement der reformatie was, maar dat in de reformatie geen apart accent behoefde, bedreigd. Om dat te bewaren gaf men toe aan de terminologie en theologie der nadere reformatie.
Laten we dit met twee voorbeelden verduidelijken.
In 1857 sprak de Synode als haar verlangen uit - "terwijl in de tegenwoordigen tijd voornamelijk de Leer der Drie-eenheid, van Gods wraakoefenende gerechtigheid, van 's menschen onmagt, van de bijzondere voldoening bestreden of verloochend of verdonkerd wordt - dat de Docenten als handleiding bij de bestudeering van de leerstellige Godgeleerdheid inzonderheid de werken van Johannes à Mark, D. le Roy en A. Francken aanprijzen." 9)
Waarom niet de werken van Calvijn, Zanchius of Voetius? Hier werkt de nadere reformatie ook in dogmaticis door. En bij deze auteurs zal men inderdaad wel argumenten kunnen vinden pro Genadeverbond, opgericht met de uitverkorenen. Beschouwt men dit oppervlakkig, dan heeft men de Afgescheiden Vaderen spoedig gecharterd en ligt de conclusie voor de hand: de Synode der Gereformeerde Kerken is in de lijn der Afscheiding!
Een tweede voorbeeld.
De oude Christelijke Gereformeerde predikanten hebben op hun catechisaties altijd gebruik gemaakt van het bekende vragenboekje van Hellenbroek, nog onlangs genoemd het vraagboek der nadere reformatie.
Generaties zijn grootgebracht bij "Hellenbroek". Nog, ook in de Christelijke Gereformeerde Kerken. En Hellenbroek leert een genadeverbond met de uitverkorenen.
Toen Ds. Jongeleen in zijn befaamde strijd met Ds. Kersten over deze kwesties het reformatorisch standpunt verdedigde, mompelden velen die uit "Hellenbroek" onderwezen waren: afwijking van Hellenbroek!
Mag men nu hieruit concluderen, dat de Christelijke Gereformeerde Kerk voor 1892 een genadeverbond met de uitverkorenen leerde? En mag men de huidige visie, de echte oude visie, zoals die in het Rapport openbaar wordt, daarom veroordelen?
Integendeel - ik zou zelfs de stelling durven verdedigen, dat deze twee voorbeelden in strijd zijn met het wezen der Afscheiding; dit is niet de lijn van Hendrik de Cock, die de zuivere reformatorische Verbondsbeschouwing vertolkte.
En toch kunnen we heel goed begrijpen dat men bijv. zonder bezwaar uit Hellenbroek catechiseerde. Want het gaat bij Hellenbroek niet om het dogmatische systeem, maar hij behandelt het verbond practisch. Dat wil zeggen: hij zag het verbond als de weg waarin God en de zondaar elkaar ontmoeten.
Typerend is in dit verband, dat Hellenbroek niet vraagt: Met wien is het genadeverbond opgericht?, maar: met wien wordt dat opgericht? 10) Hellenbroek legt dus alle nadruk op de realisering van het Genadeverbond; anders gezegd: hij legt het accent op de verbondsbeleving.
Daarmee wordt zijn terminologie niet aanvaardbaar. We zien heel goed door welke bezwaren deze terminologie gedrukt wordt. Immers wat is op deze wijze de betekenis van de belofte des Verbonds? Pas, als ik weet dat "in het uur der minne" het Genadeverbond ook met mij wordt opgericht, heeft de belofte van het Genadeverbond waarde. Anders niet! We zien als Christelijke Gereformeerde Kerken deze dingen anders.
Maar in het feit dat Hellenbroek's formulering niet luidt: Het Genadeverbond is opgericht alleen met de uitverkorenen - streng supra-lapsarisch - maar: wordt opgericht - infra-lapsarisch - ligt de reden dat Hellenbroek geaccepteerd kon worden in de Christelijke Gereformeerde Kerk.
En inderdaad - al zien we de Verbondsvragen anders dan Hellenbroek - we zullen toch nimmer mogen vergeten dat dit element - waarop Hellenbroek sterke nadruk legt - niet gemist kan en mag worden in de Schriftuurlijke Verbondsleer! Het is dit element waarop de Christelijke Gereformeerde Kerken ook als zij in de meeste gemeenten het vragenboekje van Hellenbroek hebben ingeruild voor dat van Jongeleen, nog sterk de nadrukken leggen.
Verbond en Doop zijn in de Christelijke Gereformeerde Kerk voor 1892 telkens twistpunten geweest. De strijd ontbrandde telkens weer in deze sector. Waarom toch? Hendrik de Cock heeft er zelf in navolging van anderen op gewezen "dat de Satan het juist op den doop voortdurend gemunt heeft, omdat hij door een onzuivere doopsbeschouwing het leven van de gansche kerk in verwarring kan brengen." 11)
In dit verband mogen we wel wijzen op de strijd, die in de zestiger jaren der vorige eeuw gestreden werd, rondom het in reformatorische toon gestelde boek van Ds. K.J. Pieters en Ds. J.R. Kreulen: De Kinderdoop en het later uitgegevene: Het Baptisme.
In deze strijd gaat het inderdaad om de vraag: Zal de Kerk der Afscheiding blijven steken in de dogmatische constructies der 17e en 18e eeuw, of zal zij oor hebben voor het Reformatorisch geluid?
De Christelijke Gereformeerde Kerk heeft in 1863 het genoemde boek niet veroordeeld. "De aanklacht van afwijking in de leer van Verbond en Sacrament is afgewezen: er is geen leer veroordeeld, maar volledige ruimte gehouden voor de opvatting, zoals die door Pieters en Kreulen met zoveel nadruk onder woorden was gebracht." 12)
En verder heeft de Synode - gelijk we trouwens reeds opmerkten - krachtig aangedrongen op een zich houden aan de wijze, waarop de Belijdenisgeschriften de leer onzer Kerk uitdrukken.
Men wilde in de Christelijke Gereformeerde Kerk voor 1892 tot geen prijs: een vierde formulier van Eenigheid! Hier wordt met wijs beleid gehandeld!
Onze kracht dient te zijn: het handhaven der Belijdenis en de voorstelling der Belijdenis.
Als we tenslotte vragen: wat is dan nu ons standpunt in de vragen betreffende Verbond en Doop? dan antwoorden we in overeenstemming met het bekende Rapport:
1. Het Verbond der Verlossing is de grondslag van het Genadeverbond.
We formuleren het zo, omdat we op deze wijze deze beide Verbonden niet vereenzelvigen, maar ook niet los naast elkaar zetten.
2. Het Genadeverbond is opgericht met de gelovigen en hun zaad.
3. Het wezen van het Genade-verbond is de belofte Gods. Dit vloeit voort uit het karakter van het Verbond. Dit wezen ven het Verbond raakt alle Bondelingen; ook degenen, die later blijken de Heere niet te dienen.
4. Wat onder 3 gezegd is gaat over de rechtspositie der Bondelingen. De levenspositie der Bondelingen kan tweeërlei zijn: men kan in het Verbond zijn als Bondeling, krachtens geboorte, en men kan het Verbond in de weg van wedergeboorte en bekering, ingewilligd hebben.
5. De Doop verzegelt de belofte van het Genade-Verbond: niet iets, dat in de dopeling aanwezig is of verondersteld wordt aanwezig te zijn. Als zodanig is de Doop van de grootste betekenis voor alle Bondelingen.
6. Aan de Bondelingen moet voorgehouden worden de verbondseis, n.l. de oude natuur doden en in een nieuw godzalig leven wandelen. Deze verbondseis, die inhoudt de noodzaak om het Verbond in te willigen, kan alleen opgevolgd worden uit kracht van de Verbondsbelofte. Hier is plaats voor de echte Schriftuurlijke Verbondsbeleving, waarbij de Bondeling persoonlijk werkzaam dient te worden met de eisen en beloften des Heeren.
7. De belofte des Heeren is geen zandgrond, waarin ik zou wegzinken, omdat ik niet zou weten of die belofte mij wel toekomt; aan de andere kant is deze belofte ook geen rustgrond, waarop ik kan gaan slapen de slaap des gerusten; maar deze belofte is een pleitgrond, waarop ik de Heere mag manen, waarop ik de Heilige Geest mag smeken ook mij toe te eigenen, wat ik in Christus heb (Doopsformulier).
De heerlijkheid van deze Schriftuurlijke Verbondsleer, die zo beknopt mogelijk is weergegeven 13) is gelegen in deze trekken, waarin we tegelijk onze positie afbakenen tegenover de andere kerken.
a. Het Verbond gaat hier niet op in een koude rechtspositie of in de zwoele levensgemeenschap, gelijk enerzijds bij de Vrijgemaakte Kerken en anderzijds bij de Gereformeerde Gemeenten het geval is.
Maar onze Schriftuurlijke Verbondsleer doet aan beiden recht: we hebben een rechtspositie als Bondelingen; en die rechtspositie moet een levensgemeenschap worden!
En nu is het niet zo dat die rechtspositie niets betekent en dat we zouden willen knoeien en in twijfel trekken de betekenis der belofte, gelijk men wel eens ons aanwrijft 14) ; doch juist omdat we die rechtspositie ernstig nemen voor 100%, daarom maken we ook ernst met de levensgemeenschap, de verbondsinwilliging. De belofte des Heeren is zo ontzaglijk rijk en vol, dat ze aanvaard moet worden. Het komt niet te pas om onbekeerd te blijven als Bondeling!
b. Deze Verbondsleer veronderstelt niets, maar gaat uit van het Verbond der genade; dat betekent deze Verbondsleer is niet idealistisch, maar realistisch. Deze Verbondsleer gaat niet uit van het ideaal, maar van de realiteit, de Verbondswerkelijkheid, waarin de Bondeling staat.
c. Deze Verbondsleer heeft oog voor de vastheid der woorden Gods, voor de zekerheid van Gods beloften - in lijnrechte tegenstelling dus met alle subjectivisme en mysticisme - en dringt anderzijds ook met grote klem aan op persoonlijke aanvaarding van deze beloften, die het protest wakker roepen ook bij de Bondeling, wijl ze betekenen een streep door zijn eigen werkzaamheid en een leren leven van vrije genade!
d. Deze Verbondsleer scheidt Woord en Geest niet, maakt ze dus niet los van elkaar, maar onderscheidt ze wel.
Scheidt ze niet, want de belofte des Verbonds is niet zonder de belofte van de Geest. Ook de Verbondsbelofte is een getuigenis van de Geest. Daarom is de ongelovige verwerping van deze belofte ook een zonde, waardoor wij de Geest bedroeven.
Onderscheidt ze wel, want inwilliging van het Verbond is Geesteswerk door middel van het Woord.
e. Deze Verbondsleer zet me onder het rechtsraam van het Genadeverbond, maar leert me ook dat ik moet afgekapt worden van de wortel van het Werkverbond.
Tenslotte behoeft het geen breed betoog dat uit deze Verbondsleer voortvloeit dat het doen van Openbare Belijdenis, geen Belijdenis der waarheid, maar Belijdenis van het geloof moet zijn, geheel in overeenstemming met de eerste Synode der Christelijke Afgescheiden Kerk "zullende echter een iegenlijk worde vermaand, dat niemand erkend mag worden voor een lidmaat van de Kerke Christi, dan op belijdenis des geloofs, en geenszins tengevolge van het van buiten leren van eenige waarheden." 15)
Het is onjuist om te menen dat de Christelijke Gereformeerde Kerken genoegen nemen met of zelfs opvoeden tot "belijdenis der waarheid".
Daarmee ontkennen we niet dat iedereen in de Christelijke Gereformeerde Kerken deze dingen zo ziet - hier werken allerlei factoren - maar Christelijk Gereformeerd is een "belijdenis der waarheid" niet.
Wie het zo zou willen stellen, dient bezwaar in te brengen tegen deze Verbondsleer.
Dientengevolge heb ik hen, die Belijdenis deden, te behandelen als gelovigen - doe ik dit niet, dan ontgaat mij elke reden tot tucht en vermaan.
Dit sluit geenszins in, dat ze nu ook werkelijk hoofd voor hoofd gelovigen zijn. Telkens weer blijft er reden tot vermaan en tot de opwekking: leeft ge, zoals ge behoort te leven? Wandelt ge, zoals van U verwacht mocht worden?
In datzelfde licht staat onze Avondmaals-practijk, waarin stellig onderscheid is in onze kerken; gelijk trouwens ook in de practijk van het Belijdenis doen.
In het Noorden ligt het zwaartepunt bij het Belijdenis doen, in het Zuiden bij de Avondmaalsviering. Een wezenlijke tegenstelling is dit niet. Tenslotte is hier dezelfde moeilijkheid en probleemstelling, èn in het Noorden èn in het Zuiden.
Doch hierop valt in de Christelijke Gereformeerde Kerken sterk de nadruk: de persoonlijke verhouding tot de Heere: de geloofsrelatie met de Heere Christus.
Omdat het Christelijk Gereformeerd is daarop telkens weer te wijzen, zijn onze Avondmaalstafels geen Verbondsautomaten - mogen ze het nooit worden ook - maar om diezelfde reden dient men in de Christelijke Gereformeerde Kerken ook ter harte te nemen het woord van de eerste Synode: "de herders zullen naarstig wacht houden over de wegblijvers van het Heilige Sacrament en onderzoeken de reden van het wegblijven, opdat, zo er enig gemoedsbezwaar mogt aanwezig zijn, dit bezwaar naar den Woorde Gods uit de weg geruimd worde, en de bekommerden opgewekt, om tot Christus te komen, en niet alleen te betuigen, dat zij midden in den dood liggen, maar ook te erkennen en te betuigen dat Christus Zijn bloed voor Zijn gemeente vergoten heeft, en niet alleen de verzekerden en verzegelden, maar ook en vooral de bekommerden en verlegenen met de teekenen en zegelen Zijns Verbonds wil troosten, opdat alzoo dit H. Sacrament tot het regte einde in de gemeente bediend moge worden. 16)
Deze Verbondsleer blijve de leer der Christelijke Gereformeerde Kerken tot in verre geslachten!
- Dr. E. Smilde, "Een Eeuw van Strijd over Verbond en Doop".
- De eerste in zijn op pag. 103 (noot) genoemde boek, dat van vooroordelen niet vrij is en daarom geen objectief historie-onderzoek genoemd kan worden. De tweede heeft in deze brochure, die waarschijnlijk als documentatie bedoeld is van zijn uitspraak op de Synode van Utrecht: eenvoudige Afgescheidenen zouden God op hun knieën danken voor de beslissingen en leeruitspraken der Synode, getracht aan te tonen dat "Utrecht" in de lijn der Afscheiding ligt.
- Men zie: Van 's Heeren wegen, pag. 140, 144 v.v. Volgens Prof. Grosheide zijn de dogmatische artikelen herroepen. Volgens Prof. Schilder, die in de Bazuin deze artikelen tegen Prof. v.d. Schuit verdedigd heeft, niet. Dr. Smilde neigt ook tot de mening dat deze artikelen zijn ingetrokken, en komt tot de conclusie dat ze in later tijd geen effect meer gehad hebben (a.w. pag. 12). De Di. J. van Dijk en G. Janssen in "De lijn der Afscheiding verlaten", pag. 34 menen ook dat deze artikelen vervallen zijn. We delen deze opvatting, maar dan zo: deze artikelen zijn automatisch vervallen, niet uitdrukkelijk herroepen.
Volgens Ds. W. Kremer, Jaarboekje 1940, pag. 25: "het is dan ook wel zeer eigenaardig, dat in het Verslag der Synode van 1840 met geen woord over deze bewuste artikelen gerept wordt. Zij werden begraven."
- Smilde a.w., pag. 14.
- Handelingen 1837, art. 59, pag. 25; ook geciteerd in Dr. H. Bouwman, Crises der Jeugd, pag. 18.
- Uitdrukking van Prof. Bouwman, geciteerd bij Smilde a.w., pag. 14.
- De curatoren verklaarden dat de rigting van een Docent A. Brummelkamp schadelijke uitwerking heeft gehad op sommige studenten, Handelingen 1857, pag. 47. De daarna genomen besluiten tot kalmering der gemoederen zetten de puntjes op die leerstukken, die door Brummelkamp niet zo sterk benadrukt werden.
- In "Eenigheid des Geloofs", 1e Jaargang No. 20.
- Handelingen 1857, art. 109, pag. 52.
- A. Hellenbroek. Voorbeeld der Goddelijke Waarheden, Hoofdstuk X, antw. 4.
- In "Wederleggende Beschouwing en Ontwikkeling van het Leerstuk des H. Doops 1837: geciteerd bij L. Doekes: De Oude Strijd, in Reformatie, 22e Jaargang, No. 3.
- Doekes, Reformatie, 22e Jrg., No. 4, pag. 16, 2e kolom.
- Een brochure over het Genade-verbond en de inwilliging daarvan zou in deze reeks actueel zijn en is zeer nodig.
- B.v. Ds. E.T. v.d. Born in overigens zeer lezenswaardige artikelen in Ons Kerkblad over het Object-Subject Schema 3e Jrg., No. 14-16.
- Handelingen 1836, art. 59, pag. 28.
- Handelingen 1836, art. 61, pag. 29-30.
HOOFDSTUK 4
CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE PREDIKING
1. Een bepaald soort prediking?
We gaan de vraag: Wat is Christelijk Gereformeerd? nu beantwoorden ten aanzien van de prediking, die in de Kerk zulk een belangrijke plaats inneemt.
Als we ons op de prediking gaan bezinnen, is er dan reden om te zeggen: is dit Christelijk Gereformeerd? Kunnen we spreken van een typisch Christelijke Gereformeerde prediking? En zo ja, waardoor wordt die Christelijke Gereformeerde prediking dan getypeerd? Welke zijn dan die kenmerkende trekken?
Ongetwijfeld is er reden om te spreken van een Christelijke Gereformeerde prediking. Het heeft dus zin om de vraag "Wat is Christelijk Gereformeerd?" te beantwoorden op dit terrein.
Dit hoofdstuk is tenslotte niet anders dan de concrete toepassing van het vorige. Want de prediking der Kerk hangt ten nauwste samen met de leer, met het dogmatisch standpunt der Kerk. Dat wil niet zeggen, dat de prediking dogmatiek is, een opeenstapeling van leerstukken. Zo mag het nooit. Want in dat geval gaat de dogmatiek heersen over de uitlegging van Gods Woord en niet het Woord des Heeren wordt dan gepredikt, maar verschillende leerstukken, opgehangen aan een bepaald gedeelte van Gods Woord als aan een kapstok. Een dergelijke dogmatische prediking, die niet staat onder, maar boven het Woord des Heeren, is voor vele jongeren een verschrikking. Ze maken hierop vaak scherpe critiek. Afgezien van de wijze, waarop zij critiek maken, is de zaak, waarop zij in hun critiek de aandacht vestigen, de moeite van overwegen zeer waard.
Inderdaad: geen dogmatische prediking.
En toch: de prediking, ook der Christelijke Gereformeerde Kerken, staat niet los van het dogmatisch standpunt onzer Kerken. Een Kerk, die werkelijk Kerk wil zijn, kan geen tegenstelling scheppen tussen haar leer en haar prediking. Anders krijgt de prediking iets onwezenlijks, wordt de leer der Kerk geïsoleerd van het leven der gemeente en verschrompelt de Kerk. Leer en prediking moeten een eenheid zijn. Dan wordt de Kerk door de prediking gebouwd. Dan is de leer der Kerk een levenselement der gemeente. Dan is de Kerk in haar prediking en leer, pilaar en vastigheid der waarheid.
Doch dit kan alleen, wanneer de leer der Kerk niet bestaat uit bepaalde schema's en systemen, ontleend aan de Schrift, doch wanneer de leer der Kerk schriftgetrouw is en in overeenstemming met de Belijdenis der Kerk. Ik ga nu niet in op de gedachte, die menigmaal geuit is: de Belijdenis der Kerk is de grote hinderpaal om de Schrift te verstaan en de rechte prediking te laten horen.
Deze tegenwerping te beantwoorden ligt niet in het bestek van deze brochure.
We gaan er van uit dat de Belijdenis een nadere uitwerking van de Schriftgegevens is en daarom in volkomen overeenstemming is met het Woord des Heeren.
Maar dan gevoelt ieder, die even nadenkt, dat Belijdenis en prediking ten nauwste met elkaar samenhangen.
Een prediking in strijd met de Schrift, is niet gereformeerd. Maar ook een prediking, die in strijd komt met de Belijdenis, is niet gereformeerd.
Natuurlijk is de eerste vraag: Hoe sta ik tegenover de Schrift? Maar wie ernst maakt met deze vraag, zal nimmer de Belijdenis van de Kerk kunnen vergeten. Wie blijft bij het Woord des Heeren, blijft ook bij de Belijdenis der Kerk. We zien het immers telkens weer: wie een afwijkend standpunt inneeemt tegenover het Woord des Heeren, wijkt ook af in de Belijdenis der Kerk.
De vraag rijst nu - als er verband is tussen dogmatisch standpunt en prediking: hoe is dan de verhouding tussen die beiden? Wat weegt zwaarder: mijn dogmatische standpunt of mijn opdracht om het Woord des Heeren te verkondigen?
Gelukkig is hier geen tegenstelling, omdat het Woord des Heeren en de Belijdenis der Kerk geen tegenstelling vormen.
Wie het Woord des Heeren brengt, doet dit altijd in binding aan de Belijdenis. Ik ben in al m'n arbeid als ambtsdrager gebonden aan de Belijdenis, dus ook wanneer ik predik.
De spanning komt, wanneer ik een gravamen heb tegen de Belijdenis, dus wanneer ik zelf niet meer volledig de Belijdenis onderschrijf, en toch moet prediken. Dan is er voor de prediker zelf, die de ondertekening der Belijdenis ernstig nam en neemt, een spanning.
Die spanning is er voor de gemeente - en deze spanning kan ondraaglijk worden - wanneer de binding aan de Belijdenis voor de prediker betekent binding aan zijn dogmatische inzichten en systemen! Dan gaat het systeem de prediking overwoekeren. Daar wordt de gemeente vergast op systeem-prediking; onnodig te zeggen dat dit heel verschillende systemen kunnen zijn.
We komen er alleen maar uit en we vermijden deze spanningen alleen dan, wanneer het Schriftuurlijk-Confessionele standpunt geen klank, maar levende werkelijkheid is. Wanneer we daardoor gegrepen zijn, zal de prediking Schriftgetrouw en Belijdenisgetrouw zijn; dan zal de prediking geen dogmatische prediking zijn en toch zal de prediking weerspiegelen het dogmatisch standpunt: de binding aan Schrift en Belijdenis.
Kunnen we spreken van Christelijke Gereformeerde prediking?
Ja, maar die Christelijke Gereformeerde prediking wordt getypeerd door haar strenge binding aan het Woord des Heeren en de Belijdenis der Kerk! Uit het vorige hoofdstuk is ons duidelijk gebleken dat het Schriftuurlijk-Confessionele standpunt, dat de Christelijke Gereformeerde Kerken innemen, getypeerd wordt door de persoonlijke verhouding en betrekking tot Schrift en Belijdenis. De Schrift is de inhoud van het geloof. De Belijdenis de neerslag van het geloof. Daar sta ik tegenover in persoonlijke verhouding van geloof. Zo moet ik er althans tegenover staan.
Dat betekent tegelijk dat deze persoonlijke verhouding, waarin de harmonie gelegen is tussen Belijdenis en Belijder, ook in de prediking zal terugkeren als een typerend element. Dit is dan ook het kenmerk van Christelijke Gereformeerde prediking.
Ten overvloede zij nu nog eens gezegd, dat deze prediking nimmer een excentrieke prediking kan zijn, die bepaalde heilswaarheden op bijzondere wijze accentueert en daardoor scheef trekt. Waar dat toch gebeurt, is de prediking niet Christelijk Gereformeerd en ligt de weg naar het sectarisme open.
Onze prediking is bediening van het volle Woord des Heeren. Geen uitstalling van bepaalde waarheden en geen berijden van geliefde - òf door de prediker òf door de gemeente òf door beiden geliefde - stokpaardjes.
Maar deze Bediening des Woords zal wel ten allen tijde de persoonlijke verhouding tot het bediende Woord in het licht stellen. Naar Christelijk Gereformeerd inzicht moet het Woord des Heeren gebracht worden in rapport met het hart van de zondaar-gelovige. Zo wordt in de Schrift door Profeten en Apostelen, door Christus Zelf gepredikt.
Dat is het typerende der Christelijke Gereformeerde prediking. Niet omdat dit een lievelingsdenkbeeld van onze Kerken is, maar omdat dit voortvloeit uit ons Schriftuurlijk-Confessioneel standpunt. Nog anders gezegd: wij menen dat elke Schriftuurlijke prediking dit belangrijke element moet bezitten.
Dit element is het geheim van de warmte onzer prediking, die de zondaar aanspreekt.
Dit element is ook de aantrekkingskracht van onze prediking gelijk we keer op keer constateren.
Opmerkelijk is dat de prediking in andere kerken, die inslaat, ook altijd door dit element gekenmerkt wordt. We beweren dus allerminst, gelijk deze laatste zin bewijst, dat wij het monopolie van deze prediking bezitten. Dat zou wel zeer hoogmoedig en eigengerechtigd zijn! Maar we merken met blijdschap op dat waar dit element gevonden wordt, de Christelijke Gereformeerde prediking het meest benaderd wordt.
Overbodig om te zeggen dat dit element niet gegeven wordt wanneer men in de laatste 5 minuten van zijn preek probeert in deze richting iets te lanceren.
Heel de prediking moet van a tot z gericht zijn "ad hominem", tot de mens. Geen abstracte formules. Maar concrete prediking, waarin de mens met al zijn noden betrokken wordt, waarin hij gesteld wordt voor de eis van het Evangelie en hem de weg gewezen wordt telkens weer, naar Jezus Christus. Prediking, waarin de zondaar in nood, de aangevochtene, de zoekende, de eigengerechtigde, en de verzekerd gelovige "zijn naam hoort noemen", gelijk het typerend gezegd wordt.
Prof.Dr. K.H. Miskotte heeft eens in een critiek op een preekschets kennelijk van een Gereformeerd predikant geschreven: "Is er heelemaal geen christelijke verplichting en ambtelijke roeping om te rekenen met de mogelijkheid, dat er eens een zoekende ziel (ook onder geloovigen en hun zaad bevinden zij zich) verzeild raakt onder het gehoor? Ik erken dat er een verschil is tussen Bediening des Woords en evangelisatie, maar ik huiver terug van een toepassing, waarbij voor de inconsequentie des Geestes geen speelruimte meer overblijft, waarbij dus op geen wijze van af de kansel wordt genodigd, gelokt, bedreigd, bemoedigd, en de mogelijkheid niet overwogen, dat er ook op deze dag en door dezen dienst "den Heere worden toegedaan" harten, die nabij en ook die verre waren." 1)
Recht doen aan het in dit citaat genoemde element, is Christelijk Gereformeerd.
- Homiletica II pag. 86.
2. Consequenties uit dit standpunt
Vraagt men dus: Hoe kunnen we de Christelijke Gereformeerde prediking karakteriseren, dan kunnen we volstaan met deze twee woorden: Schriftuurlijke prediking! Prediking van het Woord en naar het Woord!
Aangezien echter zo velen er zich op laten voorstaan dat zij Schriftuurlijke prediking willen brengen, is het nodig dit begrip nader uit te werken.
We zullen dus de consequenties uit het bovengenoemde standpunt moeten trekken.
a. Bediening van de sleutelen des hemelrijks
Eén van de eerste eisen van de waarachtig Schriftuurlijke prediking, die daarom ook in overeenstemming zal zijn met de Belijdenis der Kerk, is de eis: de prediking dient te zijn naar Zondag 31 van de Heidelbergse Catechismus, bediening van de sleutelen des Hemelrijks.
Het Koninkrijk der hemelen moet dus in de prediking worden ontsloten en toegesloten. Onze Catechismus beschrijft dat op kostelijke wijze, kostelijk want:
a. het wezen der prediking wordt in dit antwoord aangeduid nl. de prediking van de belofte des Evangelies;
b. de gemeente wordt beschreven als bestaande uit gelovigen, ongelovigen en die zich niet van harte bekeren (geveinsden dus, hypocrieten, die zich wel bekeren, maar niet van harte) en
c. diegenen in de gemeente, de Verbondsgemeente dus, die ongelovig zijn, wordt verkondigd en betuigd, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt (niet op hen komt).
Deze 3 elementen nu typeren de echt Schriftuurlijke prediking. Op dit stramien van Zondag 31 is de Christelijke Gereformeerde prediking geborduurd. Het borduursel vertoont variaties, maar het stramien is gelijk.
Daarom is het kenmerk van de Christelijke Gereformeerde prediking bediening van de sleutelen des hemelrijks. Variaties in die prediking zijn er altijd geweest en zullen er altijd blijven. Dat is ook niet erg, mits de prediking natuurlijk is en blijft bediening van Gods Woord en geen verzameling ingenieuze, senstionele vondsten op het gebied der allegorie. Maar de Christelijke Gereformeerde prediking dient volledig ernst te maken met dit onmisbare element.
Daardoor krijgt de prediking een eigen, echt Schriftuurlijk cachet. De prediking is belofte-prediking. De gemeente is gemeente des Heeren, maar er zitten in de gemeente ook ongelovigen en hypocrieten: met hen dient rekening gehouden te worden in de prediking. We mogen maar niet denken: als het Woord zuiver bediend wordt, dan komen die hypocrieten en ongelovigen vanzelf wel openbaar. Ze worden automatisch "uitgezuiverd". Met het bestaan van deze categorie moet wel terdege gerekend worden. Dat behoort juist tot de zuivere bediening van Gods Woord.
Deze prediking zal ook de hoogste ernst openbaren, want, indien zij zich niet bekeren (dat is dus een mogelijkheid, waarmee niet alleen theoretisch, maar ook practisch rekening gehouden moet worden) - de toorn en de verdoemenis Gods ligt op hen.
Hier wordt uitgegaan van de echte gezonde Verbondsrealiteit, gelijk in het vorige hoofdstuk betoogd is. Hier heerst niet de gedachte: het is met de gemeente in orde. Leef overeenkomstig je rijkdom. Maar: het moet in orde komen. Ze hebben zich te bekeren. En die bekering bestaat in het gelovig aannemen van de belofte des Evangelies. En dat is geen zaak van één keer maar: zo dikwijls als.
Het blijve de eer der Christelijke Gereformeerde Kerken zo te prediken. Dit is een noodzakelijk element. Een element, dat elke Schriftuurlijke prediking kenmerkt. Een element, dat hoe langer hoe schaarser wordt in de prediking in andere kerken, te oordelen naar vele - gelukkig niet alle - gedrukte en radio-preken.
Nogmaals zij gezegd, men is niet klaar met te zeggen aan het eind van de preek "wie het gelooft, wordt zalig, wie het niet gelooft gaat verloren. Amen." Zo hebben onze Vaderen het stellig niet bedoeld.
Doch deze bediening van de sleutelen des hemelrijks moet de schering zijn van heel de prediking en dat kan slechts, wanneer men direct geleid wordt door de 3 gedachten, waarop in Zondag 31 geattendeerd wordt.
b. Theologisch
Een tweede trek der echt Schriftuurlijke prediking is het theologische element. Eveneens een zeer belangrijk element, dat weer vele practische consequenties vraagt.
Met een theologische preek wordt niet bedoeld een preek, waarin veel theologie (godgeleerdheid) verwerkt is en waaruit blijkt, dat de prediker goed op de hoogte is van de huidige stand van zaken der theologische wetenschap.
We moeten blijven bij de oorspronkelijke betekenis van het woord. Dan kunnen we het aldus formuleren: in de prediking gaat het om de ere Gods. Hij heeft zich geopenbaard. Het gaat om Hem, Hij is de oorzaak en het doel der prediking. De Heilige Schrift is openbaring Gods. Dat stempelt de prediking.
Maar dat heeft ook consequenties. De zaligheid der gemeente is theologisch: heeft God tot oorzaak, want die zaligheid is door Hem uitgedacht en heeft Hem tot doel, want het gaat in de zaligheid van de zondaar om de ere Gods. Luther (Hoe word ik zalig?) en Calvijn (Hoe komt God tot Zijn eer?) vormen tenslotte geen overzoenlijke tegenstelling, want God komt tot Zijn eer in de zaligheid van de zondaar.
We hebben tegen God gezondigd en we moeten met God verzoend worden. We worden naar recht gezaligd. De Zaligheid ontvangen we uit de handen van dienzelfden God, tegen Wien we gezondigd hebben. Zijn eer groot te maken, Zijn lof te verbreiden is de levenslust van de verloste. Zo wordt God op het hoogste verheerlijkt en de zondaar op het diepste vernederd. Terecht is er op gewezen, dat de eerste preek van Hendrik de Cock na zijn daad van Afscheiding, Woordbediening was over de tekst uit Efeze 2: "Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit U, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme. Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft opdat wij in dezelve zouden wandelen." 1)
Dat is typerend voor de Cock, de Afscheiding, de Christelijke Gereformeerde Kerken.
Deze theologische prediking behoort tot de wezenstrekken der echt Reformatorische leer.
Zij is in de Christelijke Gereformeerde Kerken in hoge eer geweest, niet als een lievelingsdenkbeeld, maar als eis van Gods Woord, ontdekt in de Reformatie. Daarom ademen alle Belijdenisgeschriften, in de Reformatie-tijd ontstaan, deze geest. Denk aan de Heidelbergse Catechismus, die het eerste stuk, van 's mensen ellende, bij uitstek theologisch behandelt, evenals trouwens het geval is met de verlossing en de dankbaarheid. De Nederlandse Geloofsbelijdenis is theologisch in opzet en behandeling der leerstukken. En ook het belijdenisgeschrift, dat het geestelijk leven behandelt op ongedwongen wijze vertoont ditzelfde theologische stempel. Lees bijv. D.L. I 5 (waarin ook geciteerd Efeze 2: 8); II 1, 7; III-IV 14 enz. We duiden de meest typerende artikelen maar aan, doch heel de achtergrond van de Dordtse Leerregels is theologisch.
- Prof.Dr. G.M. den Hartogh. In de lijn der Afscheiding, pag. 4.
c. Christocentrisch
Nauw verbonden aan dit theologisch element is het christocentrische. De prediking moet Christus tot middelpunt hebben. Onze prediking moet Christusprediking zijn. Is de prediking dat niet, dan is ze de naam "prediking" niet waard.
In alle kerken wordt dit toegestemd.
Het is nu maar de vraag wat we hieronder verstaan.
Misverstanden zijn ook hier naar beide zijden in overvloed.
Christusprediking is het niet, wanneer in de prediking de lijn naar de Christus of het verband tussen een bepaalde tekst en de komende of gekomen Christus wordt aangegeven. Een prachtig stuk exegese wordt dan gegeven. Maar het blijft in de ruimte zweven. Het spreekt de gemeente niet aan; ook niet wanneer aan het eind nog even een oproep gedaan wordt: Gelooft nu in die Christus. Het bezwaar tegen dit soort prediking wordt wel eens heel eenvoudig weergegeven "als je denkt: nu komt het, zegt de prediker amen!"
Hier betekent Christusprediking: prediking van de idee Christus; doch hier is Christus zo weinig een levende werkelijkheid. Of als over Christus' werk gesproken wordt en over de rijkdom van Zijn Borgwerk blijft dit alles zo abstract, zo vaag, zo kil en zo koud, omdat Christus gepredikt wordt als een idee en Hij niet staat midden in de nood van de zondaar en de strijd van de gelovige.
Deze prediking maakt de kerk rijp voor het striemende woord van haar Koning: "Gij hebt den naam dat gij leeft en gij zijt dood." 1)
Anderzijds mag evenmin Christusprediking heten, die prediking, die allerlei ervaringen en bevindingen beschrijft, die een uitstalling is van allerlei gewaarwordingen "hoe het kan gaan" en "hoe het kan wezen", en misschien uiteindelijk bij Christus terecht komt. Dat is Christen-prediking en dan prediking niet van de Christen, die uit Christus leeft. In deze prediking staat de vrome mens in het middelpunt. Deze prediking is geen belofteprediking, is ook geen oproep, geen verkondiging, maar beschrijving. Descriptieve prediking. Een prediking, die in de Christelijke Gereformeerde Kerken kwaad gedaan heeft en haar een verkeerde naam gegeven heeft bij andere kerken ten koste juist van het heerlijke typerend Christelijke Gereformeerde element. Hier is van de eis des geloofs geen sprake en wordt de hoorder van zijn verantwoordelijkheid ontslagen. Uiteindelijk een buitengewoon oppervlakkige prediking, waar de zondaar het bij uithouden kan en zijn geweten in slaap wordt gesust. Deze prediking maakt de kerk rijp voor dat andere woord van haar Koning: "Ik weet Uwe werken, dat gij noch koud zijt noch heet; och of gij koud waart of heet!" 2)
Daarentegen dient met klem betoogd te worden, dat echte Christusprediking Christus predikt in verband met het hart van de gemeente.
Dit als Christenprediking of als een psychologische prediking te brandmerken is laster. We laten ons dit verwijt rustig aanleunen, dan is de Christusprediking in de zeven brieven en in de brief aan de Romeinen b.v. ook christenprediking. Dan moet Romeinen 7 uit de Bijbel gescheurd worden. Dan moeten vele psalmen gecorrigeerd worden.
Christus kan niet gepredikt worden los van de gemeente, voor wie Hij Zijn bloed stortte.
Wie Christus zegt, denkt aan Hem als de Zaligmaker, Die ambtelijk de zondaar zalig maakt. Christus is geen abstracte Verlosser, maar Hij is de concrete Heiland voor een verloren zondaar.
Christus moet gepredikt worden in Zijn heilsverwerving voor ons en in Zijn heilsbediening in ons.
Christus is niet gepredikt wanneer alleen Zijn heilswerving gehoord wordt.
Hij is evenmin gepredikt als men slechts weet te spreken van Zijn heilsbediening.
Hier mag en eigenlijk hier kan ook geen scheiding gemaakt worden, wil men de Christus der Schriften zuiver verkondigen naar het Woord Gods, gelijk b.v. Paulus Hem gepredikt heeft in zijn monumentale brieven.
Niet de christen moet gepredikt worden, zoals hij leeft uit Christus. Want dan dreigt weer het bekende systeem gevaar.
Maar Christus moet gepredikt worden, zoals Hij leeft en triumfeert in de christen. 3)
Of wilt ge het anders: een rijke Christus kan alleen gepredikt worden als Hij staat tegenover een arme zondaar.
Het zijn deze eenvoudige opmerkingen, die de Christelijke Gereformeerde prediking kenmerken.
Meen niet dat deze prediking blijft steken in de persoonlijke verhouding tot de Heere. Niets is minder waar, juist van deze persoonlijke verhouding uit wordt het ganse leven het gebied, waarop Christus heerst.
Schrijver dezes is de laatste om te beweren dat iedere Christelijke Gereformeerde Predikant ontkomen is aan het gevaar om het oog te sluiten voor de betekenis van Christus voor het ganse leven. Deze eenzijdigheid dreigt altijd.
Maar het is evenzeer eenzijdig om over de betekenis van Christus voor het ganse leven in het abstracte te spreken, en de persoonlijke verhouding tot de Christus onbesproken te laten. Ook deze eenzijdigheid is ziekelijk, naar schriftuurlijke maatstaf gemeten.
We leven in een tijd, waarin veel gesproken wordt over het existentialisme en existentie-filosofie. Zonder dat we deze woorden precies verklaren, willen we alleen zeggen dat men existentiëel, dat is met zijn ganse persoonlijkheid op de werkelijkheid van het leven betrokken moet zijn.
Schriftuurlijke prediking is existentiële prediking, prediking, waarin de ganse mens, persoonlijk en direct betrokken wordt op het verkondigde Woord.
In het verlengde van het hier besprokene ligt de typering:
- In de brief aan Sardis (Openb. 3: 4). Deze zeven brieven zijn een alarmroep voor een zelfverzekerd kerkelijk leven en een zelfverzekerde prediking. Ook deze brieven zijn geschreven in de sfeer der realiteit. Verontrustende prediking! Deze realiteitssfeer - de Schriftuurlijke sfeer - is ook de sfeer der echte Christelijke Gereformeerde prediking.
- In de brief aan Laodicea Openb. 3: 15.
- Ds. I. de Bruyne in zijn rede: Predik het Woord, op de Theologische Schooldag 1946 - zie Wekker 55e Jrg. nr. 34.
d. Bevindelijke prediking
Wat een wereld van misverstand is er reeds door deze uitdrukking ontstaan! Het is schier onmogelijk geworden om het verwijt te ontgaan: wie bevindelijke prediking brengt, is een piëtist en mysticist, is ziekelijk, bekrompen, ouderwets. Het is in-droevig. Wil men ons dan nimmer begrijpen? Alle mysticisme is de Christelijke Gereformeerde prediking naar haar wezen vreemd: hetgeen dus inhoudt de bekentenis dat mysticistische uitwassen in die prediking wel hier en daar kunnen voorkomen. Doch dit vloeit niet voort uit de aard van de Christelijke Gereformeerde prediking. Een levende kerk moest steeds meer worden wat zij is.
Men zou het haast betreuren dat deze uitdrukking nu eenmaal gangbaar is in onze vaderlandse kerkelijke wereld. Wat ons betreft: we hebben aan de uitdrukking schriftuurlijke prediking, bediening van Gods Woord, genoeg, omdat dat insluit de zaak, aangeduid in het woord bevindelijke prediking.
We bedoelen met bevindelijke prediking die prediking, waarin het verband gelegd wordt met het hart van de zondaar; waarin dus doorstraalt het werk van Christus door Zijn Geest in 's mensenhart. Bevindelijke prediking is die prediking waarin het werk van de Heilige Geest een plaats vindt. Maar aangezien de Geest van Christus nimmer werkt buiten Christus en Zijn Woord om, daarom is bevindelijke prediking Schriftuurlijke prediking.
Een prediking, die schriftuurlijk wil heten, maar aan dit element geen plaats geeft, is geen schriftuurlijke prediking.
Schriftuurlijke prediking en daarom en dus bevindelijke prediking!
En overigens houden we goed voor ogen, dat we hier weer tussen Scylla en Charybdis heenzeilen, dat we hier weer de bekende evenwichtspositie innemen.
Geen Woordprediking, die van bevinding niet weten wil.
Geen bevindelijke prediking, die tenslotte probeert zich een beetje vast te klampen aan het Woord als reddingsplank.
Maar Schriftuurlijk-bevindelijke prediking, die gebracht wordt op de granieten bodem van het Woord des Heeren en de weerklank van dat Woord in het zondaarshart laat horen.
Dat sluit in zich dat de prediking die Schriftuurlijk-bevindelijk genoemd wil worden ontdekkend en vertroostend, afbrekend en opbouwend, waarschuwend en bemoedigend, verbondswraak en verbondszegen verkondigend moet zijn.
Hierop wordt geantwoord door sommigen: De beste preek kan een zondaar niet ontdekken. Dat is het werk van Christus' Geest. Dus behoef ik het werk van de Geest niet te prediken, "komt het vanzelf met het werk van de Heilige Geest terecht." 1)
Deze opmerking onderschrijven we van harte. Alleen gaat het maar om de vraag: hoe predik ik de rijkdom van Christus'verzoening? Het antwoord op die vraag is beslissend. Wij weten dat de preek, die aan de hoogste eisen voldoet, een zondaar niet ontdekt. Dat is het werk van Gods Geest. Maar we weten ook dat die Geest niet werkt buiten het Woord om en dat die Geest de getrouwe prediking van het Woord gebruikt om te ontdekken aan schuld en zonde en te leiden tot en gemeenschap te oefenen met de Heere Jezus Christus.
Het begrip "getrouwe prediking" sluit in zich, dat de prediking al de hierboven genoemde elementen bevat, omdat de Bediening des Woord alzijdig is; waarbij we natuurlijk opmerken dat elke tekst uit Gods Woord een eigen behandeling vraagt. We hebben te staan onder het Woord en te luisteren naar het Woord. We hebben Jezus Christus te prediken niet pas aan het eind van de preek in de laatste 10 minuten, maar als de centrale inhoud van het Woord des Heeren. Doch dat betekent tegelijk, omdat het Christusprediking is, dat de prediking het ontdekkend en vertroostend element bevat. De prediking van de levende Christus sluit alles in zich.
Het behoeft geen betoog, dat de prediker zelf hier een buitengewoon verantwoordelijke taak heeft en een geweldige opdracht. De prediking van de levende Christus kan niet buiten het zieleleven van de prediker omgaan. Dit is geen subjectivisme! Volstrekt niet. Doch ieder zal moeten toestemmen dat een prediker, die in het diepst van zijn ziel vreemd is aan de levende Christus, een idee, een begrip, een constructie brengt. Hij mag dit trachten te verbergen. De gemeente kan er door gezegend worden. Maar over het algemeen gesproken blijft waar de uitspraak van wijlen Ds. H. Janssen: "Wanneer de Prediker niet is een orgaan van den Heiligen Geest, dan kan die Geest onmogelijk aansluiten bij het gesproken en beluisterde woord." Op deze uitspraak kunnen aanmerkingen gemaakt worden. En toch - er zit zulk een belangrijk waarheidselement in, dat we goed doen er volle aandacht aan te besteden.
Hoe zullen we profeteren als we zelf niet door de boodschap gegrepen zijn?
Om deze reden wordt in de Christelijke Gereformeerde Kerken bij de toelating tot de colleges der Theologische School op verstandelijke ontwikkeling, maar toch ook op het beginsel van godsvrucht en de vreze des Heeren gelet.
Men kan dit primitief vinden; de uitwerking van deze gedachte is aan gerechtvaardigde critiek onderhevig - maar de zaak als zodanig mogen we nimmer loslaten.
We zijn ons volkomen bewust, dat we slechts enkele stippellijnen gaven en dat hier nog vele vragen openblijven.
Daarom moge ik nog wijzen op de Dordtse Leerregels, die ons ook voor de Prediking zulke uitnemende aanwijzingen geven.
a. Onze prediking moet belofte-prediking zijn. (I-3, II-5, III-6, 7, IV-8). De inzet van de prediking is niet het mysterie der wedergeboorte, maar de roeping des Heeren door het Evangelie. Niet de wedergeboren mens in het middelpunt, maar Christus Jezus. In het 1e geval is de prediking een beschrijving, in het 2e geval een oproep.
b. De uitverkiezing dient gepredikt niet voor de roeping - dan wordt de roeping tegelijk verlamd - maar na de roeping. Uit het opvolgen der roeping blijkt de verkiezing. De uitverkiezing wordt niet gepredikt als een apart leerstuk, maar als een onderdeel van het leven des geloofs.
c. In verband hiermee dient het leven des geloofs in de prediking zich te weerspiegelen naar de lijn van I-12, waar gesproken wordt over de verzekering der verkiezing en de onfeilbare vruchten der verkiezing in het Woord van God aangewezen.
Hierbij behoort het element van I-13, "uit het gevoel en de verzekerdheid van deze verkiezing, nemen de kinderen Gods dagelijks meerder oorzaak om zich voor God te verootmoedigen" enz.
d. De prediking behoort rekening te houden met hen, die ernstiglijk begeren zich tot God te bekeren "en nochtans in den weg der godzaligheid en des geloofs zo ver nog niet kunnen komen als zij wel wilden." I-16.
e. Het werk van Gods Geest, gelijk uiteengezet in III-IV 11, 12, 16 moet in de prediking een plaats hebben. Verwaarlozing van dit element leidt tot (vooralsnog verkapt) Remonstrantisme.
f. Er is onderscheid tussen verwerving en toeëigening, welke laatste hangt aan de bijzondere gave der barmhartigheid. II Verw. der Dwalingen 6.
g. Het geloof dient gepredikt als gave Gods "Hij brengt teweeg in den mens beide den wil om te geloven en het geloof zelf." III-IV 14.
h. Het geloof staat niet steeds in volle glorie. Ook aan dit element moet recht gedaan worden ter vertroosting en tot opbeuring.
Vergelijk die prachtige uitdrukking "Daarenboven, hongeren en dorsten naar de verlossing uit de ellende, en naar het leven, en Gode een offerande van een gebroken geest opofferen, geldt eigenlijk van de wedergeborenen en van degenen, die zalig genoemd worden." III-IV Verw. der Dwalingen 4. En in V-9 wordt gesproken van "naar de mate des geloofs."
i.Het leven der gelovigen wordt getypeerd als een leven van vallen en opstaan, "een doden van het vlees door den Geest des Gebeds en de heilige oefeningen der godvruchtigheid" V-2 "overblijfselen der inwonende zonde" V-3 "verlies somwijlen voor een tijd van het gevoel der genade" V-5, "verberging van het aanschijn des verzoenden Gods (waarvan de aanschouwing den Godvruchtigen zoeter is dan het leven, en waarvan de verberging bitterder is dan de dood)" V-13.
Al deze elementen, in het jongste Belijdenisgeschrift der Kerk genoemd, behoren in de schriftuurlijke en daarom bevindelijke prediking thuis.
Reformatorische prediking is bevindelijke prediking.
Wie hieraan gaat tornen blijkt tenslotte het erfgoed der Reformatie - sola fide, sola gratia (alleen door het geloof, alleen uit genade) niet volledig te hebben aanvaard.
Daarom blijven we voor deze prediking strijden.
De strijd is moeilijk, "omdat de zaak moeilijk is." Daarvan n.l. van het leven des Geestes in het lichaam der kerk en de harten der gelovigen, "zoo te spreken, dat de woorden, die men er over spreekt, zuiver en gevuld zijn, is inderdaad ontzaglijk moeilijk." 2)
Maar we houden ook dit woord van dezelfde schrijver helder voor ogen: "Alle angst voor het woord mystiek en voor het woord bevinding bewijst alleen dat men in de pneumatologie (leer van de Heilige Geest) nog niet die consistentie (die stand) bereikt heeft, die nodig is om haar volledig uit te werken. De anti-bevindelijkheid pleegt de bevinding niet anders te kunnen denken dan in een inderdaad verkeerden en gevaarlijken zin." 3)
Voor deze uitspraak zijn we zeer dankbaar. Zij steunt ons in onze strijd. In dit verband mogen we ook wijzen op de arbeid van Professor de Vrijer, die aandacht heeft gevraagd voor hetzelfde element, dat wij bedoelen in zijn beide boeken over Schortinghuis en Smytegelt en o.a. geschreven heeft: "Over de godvruchtigheid van de mannen en vrouwen der "Nadere Reformatie" zal in de komende jaren nog veel meer moeten worden gehandeld. Nog veel meer zal de betekenis dezer godvruchtigheid voor de hedendaagsche verkondiging en -zielszorg moeten worden in het oog gevat." 4)
Samenvattend: Christelijke Gereformeerde prediking is de Bediening van Gods Woord in rapport gebracht met het hart van de zondaar en gelovige, verkondigd met profetisch vuur, in preisterlijke bewogenheid met het heil der gemeente, en koninklijke kracht, doordrongen van de grote verantwoordelijkheid voor de kudde, oproepend tot bekering, troostend het verslagen gemoed, waarschuwend de eigengerechtigde, alle eigen werk afbrekend, de lof van Gods Genade bezingend, God op het hoogst verheerlijkend en de zondaar op het diepst vernederend, de gelovige funderend in zijn geloof en de kerk oproepend tot gelovig verwachten van Christus' Wederkomst.
- Ds. J. Bos Jr. in "De Vrije Kerk", 3e Jrg. no. 19.
- Prof.Dr. A.A. van Ruler in zijn dissertatie "De vervulling van de Wet", pag. 123.
- Van Ruler a.w. pag. 226.
- Prof. M.J.A. de Vrijer "Schortinghuis"pag. 2. Men vergelijke ook het artikel van Prof. Miskotte in "In de Waagschaal" van 21 November 1947, "Het priesterlijke in de prediking," waarin, zeer tot onze vreugde, op hetzelfde element gewezen wordt, dat we in deze bladzijden bedoelen.
HOOFDSTUK 5
ONS ANTWOORD
Wij hebben getracht in de voorgaande bladzijden de vraag "Wat is Christelijk Gereformeerd?" te beantwoorden. We sloegen de historiebladen op, waarin we de betekenis van de naam Christelijk Gereformeerd nagingen, maar waarin we ook de geschiedenis van onze Kerken inzonderheid sinds 1834 lazen. De Belijdenisgeschriften der Kerk hebben ons antwoord gegeven op de vraag: Wat leren de Christelijke Gereformeerde Kerken nu eigenlijk? In het voorgaande hoofdstuk hebben we de Christelijke Gereformeerde prediking trachten te definieren.
We zouden met deze beantwoording kunnen volstaan en ons ontslagen achten van de ons voorgestelde taak, als we niet . . . Christelijk Gereformeerd waren.
Ons Christelijke Gereformeerde standpunt brengt mee dat we de vraag niet beantwoord achten, wanneer het een abstract antwoord, een antwoord voor de studeerkamer, de consistorie, het catechisatie-lokaal en de vergaderzaal blijft. Het antwoord op de gestelde vraag moet concreet in ons leven uitkomen. Daarvoor zijn we nu eenmaal Christelijk Gereformeerd!
Laten we ook hier enige lijnen trekken, die ons aangeven hoe het concrete antwoord in ons leven moet zijn.
1. In ons persoonlijk leven
Een oude Spakenburger visser met wie ik over dit geschrift sprak, keek me aan toen ik de titel noemde en zei: dat is gauw gezegd; Christelijk Gereformeerd is goed bekeerd!
Een uitdrukking, die bevreemding wekt, en critiek oproept: goed bekeerd? Wie bekeerd is, is altijd goed bekeerd, anders is zo iemand niet bekeerd! Onze Catechismus spreekt echter ook met nadruk van de waarachtige bekering. Zo zal het ook in deze uitdrukking bedoeld zijn.
Wie dan over deze uitdrukking nadenkt, zegt: Ja, daar zit toch wat in. Want er wordt zo juist door aangegeven dat Christelijk Gereformeerd betekent in persoonlijke levensrelatie staan tot de Belijdenis, die beleden wordt, ten diepste tot Jezus Christus.
En van dit gezichtspunt uit is deze naïeve uitdrukking toch heel juist. Hier wordt de spijker op de kop geslagen!
Je bent Christelijk Gereformeerd. Dat betekent dat deze naam ons roept tot beleven van onze Belijdenis, tot een met hart en ziel staan achter de Belijdenis van de Kerek, die onze moeder is, tot het uitspreken van de persoonlijke levensverhouding tot de Heere, de rijke naam van de God des Verbonds, Die je voor Zich heeft opgeëist voordat je wist wie je was, Die je leven heeft willen zetten - o, wondre goedheid - in het milde licht van Zijn rijke beloften, maar Die je leven nu ook permanent geplaatst heeft onder de hoogspanning van Zijn eis.
Omdat je Bondskind bent en op de erve van het Verbond geboren bent, vraagt de Heere je hart van je, juist je hart, dat je zo graag voor jezelf en voor een ander houdt, niet voor de Andere, Die wel iets anders van je kan krijgen.
Maar omdat je Christelijk Gereformeerd bent, ligt in die naam temeer een appèl om in de vreze des Heeren in godvruchtigheidd te wandelen de dagen van je leven. De adeldom, in onze naam uitgedrukt, legt ons verplichtingen op. Dat betekent niet dat wij beter, heiliger, vromer zouden zijn dan leden van andere kerken. Ik hoop dat we voor dat Farizeïsme bewaard worden. Wie van die gedachte zou uitgaan, komt juist in strijd met de naam Christelijk Gereformeerd, die ons immers, als we haar tenminste goed verstaan, klein houdt en in ootmoed doet wandelen.
Dit ootmoedige, tere, eenvoudige moet ons blijven typeren.
Christelijk Gereformeerd leven is leven van de binnenkamer uit, van de persoonlijke verhouding met de Heere uit. Dat was de kracht der Reformatie en het geheim der Afscheiding. Het moet in onze fel bewogen dagen nog èn weer onze kracht èn ons geheim zijn.
Doen we dat niet, gaan we dat, misschien ongemerkt, vergeten en gaan we het accent verleggen op onze strijd en ons leven naar buiten, terwijl we de binnenkamer en het gebedsfront als vanzelfsprekend veronderstellen, dan plegen we verraad aan onze naam.
Het geestelijke element moet de achtergrond van ons leven en ons werk zijn en blijven.
Dat wil niet zeggen dat we in de binnenkamer blijven, en voor niets anders oog zouden hebben dan voor de binnenkamer. Met nadruk schreven we: leven van de binnenkamer uit. Dat sluit dus uit, dat we niet buiten de binnenkamer zouden treden. Maar dat sluit wel in dat ons leven naar buiten gedragen wordt niet door een idee, een leus, een systeem, maar door het leven in de binnenkamer; dat is de vreze des Heeren, dat is de levensrelatie met de God des Verbonds. Onverminderd blijven we op dit element volle nadruk leggen. Het bepaalt onze geheel eigen positie; maar: het is eis der Schrift, het is het leidend beginsel van onze Belijdenis.
Vader de Cock schreef in zijn voorrede op de uitgave van de Dordtse Leerregels deze profetische woorden, die kenmerkend zijn voor de geest der Afscheiding:
"Tenslotte laat een ieder in het bijzonder, ja laat ons alle te zamen, onze wegen onderzoeken en doorzoeken en wederkeeren tot den Heere, ons toeleggen om zoo te wandelen in Christus, gelijk wij den Heere Jezus Christus hebben aangenomen; wij moeten wandelen in alle des Heeren wegen, en zijn geboden bewaren als den appel onzer oogen, God aankleven met ons geheele hart. De regte sterkte des Hemels is, in alles eerlijk te wandelen, en zijn gangen te houden in des Heeren sporen, zonder daar van af te wijken ter regter of ter linkerhand. Een Christen moet toonen te hebben een geheiligd geweten, hetwelk gevoelig is over de minste zonden, ook over een ijdel en onnut woord, ja tot de gedachten toe.
O, dat alle Christenen zoo de regten Gods eens willen erkennen, wat zouden wij een verandering gewaar worden! zoo zoude God verheerlijkt worden; zoo zoude de Heere onder ons willen blijven wonen, komt dan vrienden, medeburgers, landgenoten, ieder vatte dit werk van Reformatie aan en zie niet op een ander; belijdt elke uw ongerechtigheid. Belooft heiliglijk, door Gods genade, te haten, dat God haat, te beminnen, dat Hij bemint; Gods Wet te kiezen tot uw regel, Zijn eer tot uw einde." 1)
Deze woorden geven aan wat Christelijk Gereformeerd betekent in ons persoonlijk leven.
Ze zijn, naar hun zin, nog niet verouderd.
- Besluiten van de Nationale Dordtsche Synode, enz. Te Veendam bij T.E. Mulder, 1833, pag. XIV, XVI-XVII.
2. In ons kerkelijk leven
Ons antwoord op de vraag "Wat is Christelijk Gereformeerd?" op het terrein van het kerkelijk leven ligt voor de hand.
We zullen in ons kerkelijk leven steeds meer moeten gaan leven overeenkomstig ons beginsel, dat is naar Schrift en Belijdenis. We zullen moeten worden wat we zijn. De stand van ons kerkelijk leven zal zich steeds meer moeten dekken met de staat van ons Christelijk Gereformeerd beginsel. Gebeurt dit niet en gebeurt dit niet meer dan ooit te voren in de geschiedenis onzer Kerken dan gaan we neen niet ons bestaansrecht verliezen, maar wel dat bestaansrecht verzwakken en practisch zelf miskennen.
Is er reden voor hierop te attenderen?
Ja, ongetwijfeld!
Hoe komt het dat onze Kerk met haar kostelijk Schriftuurlijk-Confessioneel beginsel niet meer ingang heeft gevonden op het protestantse erf? Waar ligt de oorzaak van de winige groei van onze Kerken? Waarom hebben wij zoveel intellectuelen in de loop der jaren verloren? 1)
We kunnen ons van deze vragen wel afmaken, door te zeggen: dat ligt juist in ons beginsel. Wie een evenwichtspositie inneemt, heeft het nimmer gemakkelijk. Eenzijdigheid is veel gemakkelijker. Stellig zit in deze redenering een groot element van waarheid.
En toch - zijn we er daarmee niet.
We hebben ons beginsel in al zijn rijkdom vaak niet gezien. We hebben meer gehakt naar alle kanten dan gebouwd in eigen kring. We hebben meer gezegd hoe het niet moest en hoe het niet was, dan hoe het wel moest en was. We hebben meer negatief contra anderen dan positief uit eigen beginsel geleefd.
De menselijke factor heeft in de Kerk der Afscheiding voor en na 1892 een grote rol gespeeld. Wie b.v. denkt aan de moeilijke jaren uit de eerste decennia der Afscheiding, wordt getroffen door het klein menselijke, waarmee men telkens te worstelen had. Ook toen was er reeds neiging tot negativisme. Wie de geschiedenis leest van de "Rovers-synode" verwondert er zich over, dat de Heere door dit klein- en zondig-menselijke heen Zijn werk in stand heeft gehouden. Door de donkerheid van menselijke zonden en kerkelijke fouten, speelt telkens weer de lichtglans van de Heilige Geest. Zou dit niet altijd weer een kenmerk zijn van een Kerk, die leeft uit de waarheid, dat zij juist met grote strijd te kampen heeft?; dat op haar juist de aanvallen gericht worden? Maar is het ook niet altijd weer bewezen, dat de Kerk, ondanks zichzelf toch blijft bestaan, niet als premie op haar prestaties, maar als monument van 's Heeren trouw?
Onze verantwoordelijkheid blijft echter. En die verantwoordelijkheid brengt mee, dat we nu ook duidelijk moeten zien welke weg we als Kerken te gaan hebben.
We hebben een eigen geluid, hebben we gelezen. Dat brengt mee een eigen kerkelijke positie. Het gaat er niet om dat we die kerkelijke positie, kostte wat het kost, handhaven.
Het gaat niet om onze Kerk, om ons beginsel. Zulk een redenering bevat een groot stuk wereldgelijkvormigheid. Doch het gaat om het blijven bij het Woord Gods, het staan op het fundament van 's Heeren beloften, waarop Hij Zelf Zijn Kerk gezet heeft.
We zullen dan ook in ons eigen kerkelijk leven meer dan ooit te voren moeten blijven bij en leven uit het Woord des Heeren. Dat alleen zal toekomst geven. Dat vraagt de Heere van ons. Maar dat brengt mee voortdurende reformatie. Het kenmerk van de Kerk, die gereformeerd is, is juist dat zij telkens weer gereformeerd moet worden. We zijn er nooit! Wie dat niet ter harte neemt, verstart. Z'n kerkelijk leven is ten dode opgeschreven.
De Kerk der Afscheiding heeft rijke toekomst naar onze diepste overtuiging, maar ook alleen als zij in getrouwheid bewaart het pand, dat haar is toebetrouwd. Dat bewaren betekent niet opbergen, maar - naar het Grieks van 1 Tim. 6: 20 - bewaken, er voor strijden, er achter staan voor 100%, er één mee worden en het uitdragen. Dat is onze schone taak in de komende jaren. Daarom is het zo juist dat de Synode onzer Kerken besloot contact te zoeken met Gereformeerde Belijders. Hier gaat de Kerk der Afscheiding de leiding nemen. Hier wordt zij zich haar profetische roeping bewust, die zij heeft in kerkelijk Nederland.
Wij kunnen geen vrede hebben met de verdeeldheid der Kerk. We mogen het niet vanzelfsprekend vinden dat b.v. op een klein dorp vier of vijf Kerken de inwoners oproepen tot de Dienst des Woords. Dat kan niet naar de wil van de Koning der Kerk zijn. We zullen weer moeten worstelen met het kerkvraagstuk. Wee ons als we ons zelfverzekerd opsluiten in ons eigen knusse kringetje.
We zullen moeten profeteren!
Tegenover de Hervormde Kerk, die - helaas! - afzakt van het fundament der Belijdenis; die bezig is, door haar vernieuwing, haar eigen graf te graven. Dat betekent niet, dat we niet met belangstelling de ontwikkeling in die kerk gadeslaan. Stellig! Als zonen en dochteren der Afscheiding dient het juist onze vurige begeerte te zijn weer onze plaats in haar in te nemen. Des te meer smart het ons, dat we moeten constateren dat de Hervormde Kerk nog ver verwijderd is van het leven uit Gods totale Woord naar de daarop gefundeerde Belijdenisgeschriften.
Tegenover de Gereformeerde Kerken, die de kloof verdiept hebben, die er reeds was tussen haar en ons; die te veel opgaan in verbondsautomatisme en zo weinig rekenen met de Verbondsrealiteit en daarom verliezen de warme klank en het levende woord, dat de Bondeling aanspreekt. In hoeverre is er verband tussen het Verbondsidealisme en de tonemende verwereldlijking in die Kerken?
Tegenover de Gereformeerde Kerken (onderhoudende aft. 31 D.K.O.) die - dogmatisch - veel dichter bij ons gekomen zijn; doch die wij moeten prikkelen èn tot klaardere formulering èn tot de practische consequenties van de Reformatorische Verbondleer.
Tegenover de Gereformeerde Gemeenten, die zo scherp tegenover ons staan, ons durven noemen "de kerk van de derde weg" (omdat wij het Verbond der Verlossing en het Genadeverbond niet vereenzelvigen) en liefdeloos zich uiten tegenover ons kerkelijk leven, terwijl het Verkiezingssysteem hoe langer hoe meer gaat heersen en de Reformatorische boodschap zo weinig doorklinkt in hun prediking. Tussen haar en ons ligt de vraag van het Genadeverbond als dogmatisch leerstuk met geweldige practische consequenties.
We kunnen het zo goed begrijpen dat vele jongeren in deze doolhof geen weg meer weten. Daarom is zo nodig dat zij ons beginsel bestuderen, dat zij de boodschap van Schrift en Belijdenis leren verstaan.
De Heere plaatste je in onze kerk. Daarom mag je je niet moedwillig onttrekken. De Kerkvraag is belangrijk. Al te spoedig zeggen we: er zal aan de hemelpoort niet gevraagd worden, bij welke Kerk je behoord hebt.
Dat zal wel degelijk door de Rechter van hemel en aarde gevraagd worden! Het lidmaatschap van een Kerk is niet de grond voor onze zaligheid. Beslissend is het geloof in de enige Borg en Zaligmaker. Maar ik zal van heel mijn leven, van al mijn daden en woorden rekenschap moeten afleggen. Dus ook van mijn kerkelijk leven. Daarom is de Kerkvraag een zaak van de grootste ernst.
Je bent lid van de Christelijke Gereformeerde Kerken door je doop reeds. Je behoort dit lidmaatschap door je Belijdenis te aanvaarden en je krachten te geven aan deze Kerk, die je moeder is. En als je belijdend lid bent, dien je een steun te zijn voor het kerkelijk leven naar de mate van de gaven, die de Heere je gegeven heeft. Draag de rijkdom van ons kerkelijk standpunt uit. Doe het in grote ootmoed. Verhef je niet boven andere kerken. Ook in ons eigen kerkelijk leven zijn smetten en vlekken, juist omdat we nog meer moeten worstelen om te worden wat we zijn!
Denk vooral niet dat Christelijk Gereformeerd zijn een verdienstelijk goed werk is.
Christelijk Gereformeerd is hij, die leeft bij en uit het Woord des Heeren. Dat betekent niet Gods Woord hanteren als een gedachtenschema en er onze stelsels uit bouwen, als we eerst één enkele gedachte centraal gesteld hebben. Dat betekent ook niet Gods Woord vergeestelijken en er ook op die wijze onze eigen gedachten inleggen. Dat betekent wel: ootmoedig buigen onder Gods Woord en vragen: Wat zegt de Schrift tot mij, hier en nu?
Wie zo leeft bewijst de grootste dienst aan ons eigen kerkelijk leven.
We rekenen op de Jeugd der Kerken, als deel van die Kerken, en als toekomst van die Kerken!
Wees Christelijk Gereformeerd in je kerkelijk leven. Betoon het in je kerkgang, in je meelven met de Kerk, in het uitdragen van hetgeen wij als het ons toebetrouwde pand zien.
De Kerk - daar behoort ieder gedoopte bij, ook jij.
- In dit verband is de oprichting en het bestaan van de Chr. Geref. Studentenbond een verblijdend teken!
3. In ons leven in de wereld
Christelijk Gereformeerd zijn vraagt ook een eigen levenshouding in deze wereld, in het leven van elke dag, in onze houding tegenover de wereld, de cultuur etc.
Wij kunnen t.a.v. onze houding in de wereld in twee uitersten vervallen. Of men gaat als Christen de wereld veroveren - heiligen noemt men dat met een groot woord - echter zonder zelf uit het ware beginsel te leven. Niet de ere des Heeren, maar de hang naar de wereld is hier het diepste motief. Men heeft een christelijke reden gevonden om toch ook met de wereld een heel eind mee te doen. De "gemeene gratie" leer van Kuyper heeft hier veel kwaad gedaan. Gevolg een toenemende wereldgelijkvormigheid onder het zaad des Verbonds.
Of men mijdt de wereld en het openbare leven en trekt zich in Doperse mijding terug uit het openbare leven en is tevreden met een boekje in een hoekje te gaan zitten.
Beide standpunten zijn niet naar de geest en het beginsel der Afscheiding.
Het laatste niet, want de Afscheiding heeft zich niet onttrokken aan het openbare leven. Onze Afgescheiden Vaderen hebben geworsteld en geofferd voor de rechten des Heeren op het terrein van staat en school en barmhartigheid. Ze hebben hun taak gezien en hun roeping verstaan. Groen van Prinsterer vond de aanhangers van zijn anti-revolutionaire beginselen in de kring der Christelijke Gereformeerde Kerk. Alleen die beginselen op staatkundig terrein, liggen in de lijn der Afscheiding.
Maar onze Vaderen hebben gewaakt tegen het gevaar van veruitwendiging omdat ze al hun arbeid gedaan hebben vanuit de wortel van alle leven: de vreze des Heeren!
Professor Wisse heeft het aldus geformuleerd: "De oplossing in rechte practijk is naar het beginsel der Afscheiding: geen spearatisme met Doopersche mystiek, geen veruitwendiging met gemis van inwendig leven Gods des Geestes; maar uit de personeele inwendige kennisse Gods, met een geredde ziel: de ijver voor uw Huis; om een kerk te mogen bezitten op Reformatorische, Gereformeerde grondslag naar den Woorde Gods; en dan de Kerk als basis voor onze totale operatie." 1)
Dat beteekent vandaag, dat we als Christelijke Gereformeerden niet behoren bij die mensen, die alleen maar zeggen: Raak niet, smaak niet, roer niet aan, op Doperse wijze. We hebben oog voor het verschil tussen tijdloop en tijdgeest. En zeker gaan we van futiliteiten geen beginsel maken of criterium voor onze zaligheid.
Maar anderzijds doen we ook niet mee aan de veroveringszucht op de wereld terwijl niet de wereld Kerk, maar de Kerk wereld wordt. De vervlakking van het leven veler christenen duchten we als een groot gevaar. Die vervlakking komt, wanneer de nadruk niet meer valt op de persoonlijke vreze des Heeren.
Schijnbaar zijn wij dan armer. Maar deze armoede is onze eer. We willen afstand doen van vele dingen, die er nog net bij door kunnen, maar die een groot gevaar in zich bergen. We beperken ons vrijwillig.
En worden we dan veracht en worden we dan een kleine kudde, het deert ons niet. We zeggen met de Cock:
"Laat wereldsche, politieke en naar alles zich voegende, overal zich bij aanpassende Christenen, die luije en lauwe Gereformeerden, die zagttredende en gemakkelijke Pronkchristenen, de deugdpraters, die zoetvoerige geesten U bespotten en uitmaken voor onverdraagzame, lastige, neuswijze, hoovaardige, stijfkoppige; wat is daar aan gelegen? Jezus is wel Beëlzebul geheeten, zouden zijn huisgenooten vrijgaan? Een christen moet kunnen veracht worden en verachten." 2)
Dat is de geest van de Schrift. Niet profiteren van, maar profeteren tegenover de wereld.
Het is Christelijk Gereformeerd om de grens tussen Kerk en wereld niet te verdoezelen, maar die strak te trekken. Een leven in de vreze des Heeren stempelt ons leven in de wereld. Dat is Christelijk Gereformeerd.
We beëindigen onze beantwoording van de vraag. Moge dit antwoord onder de Jeugd der Kerk en onder de oudere leden der gemeenten weerklank vinden en beantwoord worden in een leven naar 's Heeren Woord.
We zijn een kleine Kerk - het is niet erg! Als we maar doordrongen zijn van de rijkdom van ons Christelijk Gereformeerd zijn.
Jongeren en ouderen - ik roep U allen op tot bewaring van het ons toebetrouwende pand.
Heb deze Kerk lief!
Bid voor haar
Worstel om haar toekomst!
Het vroegere kerkelijke zegel bevatte de tekst: Nomen Jehovae turris fortis - De naam des Heeren is een sterk toren.
Het door de Generale Synode van Utrecht vastgestelde zegel draag het inschrift: Nec tamen consumebatur - en toch werd zij niet verteerd.
Tussen deze twee zegels en deze twee Godswoorden (Spreuken 18: 10a en Exodus 3: 2l) loopt het pad der Christelijke Gereformeerde Kerken.
Zolang de naam des Heeren een sterke toren voor haar is, totaal en generaal, worden zij niet verteerd!
- In gedenkboek der Afscheiding. Art. De Afscheiding en het openbare leven, pag. 195.
- a.w. Besluiten, etc., pag XVI.
EINDE