Georg Helbig en Ds. D. van Heyst

MEMORIETAFEL VAN KOHLBRUGGE'S LEVEN
Bron: Hermannn Friedriech Kohlbrugge, Zijn leven, zijn prediking, zijn geschriften
1976 J.N. Voorhoeve, den Haag

15-8-1803
wordt Hermann Friedrich Kohlbrugge te Amsterdam geboren als oudste van twaalf kinderen. De familie Kohlbrugge is afkomstig uit het Hannoverse dorp Ankurn bij Osnabrück. Zijn vader: Hermann Gerhard Kohlbrugge, zeepfabrikant (luthers). Zijn moeder: Neeltje Teerhuys (hervormd) uit Monnikendam. Op de lagere school zit Kohlbrugge naast de latere predikant en hoogleraar B. ter Haar.

1819-1821
Bezoek aan de latijnse school.

1821-1825
Op het athenacum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke taal en letterkunde, vooral van het grieks, onder Van Lennep, en van de oosterse talen (hebreeuws, arabisch, chaIdeeuws, samaritaans, syrisch) onder J. Wilmet. Hij wordt een "geestdriftig humanist."

12-3-1825
sterft Kohlbrugge's vader. Deze laat, nadat hij door bedriegerijen van een compagnon van heel zijn vermogen beroofd was, zijn gezin zonder middelen van bestaan in grote armoede achter. Afsluiting van de studie. Eerste preek over Rom. 5 : 1 te Loenen a. d. Vecht.

1826
Eerste bekering tot een "actief leven" van gerechtigheid en heiligheid op grond van wetswerken. Proponent en hulpprediker in de "Hersteld Lutherse Gemeente" te Amsterdam.

1827
begint een periode van strijd en lijden, die bijna twintig jaren voortduurt: de preek van ds. R. Uckermann over Joh. 16 : 5 15 (13 5 1827) omschrijft Kohlbrugge naar haar inhoud als "negatieve neologie," d.w.z. als een nieuwe leer, die de fundamentele waarheden van de Heilige Schrift loochent. "Toentertijd wierp ik de lont in het kruitvat!" Langdurige onderhandelingen met het consistorie. Uit het ambt ontzet, uit de gemeente uitgestoten en door zo menig "aanhanger" en "goed vriend" verlaten.

19-1-1828
verhuist Kohlbrugge naar Utrecht.

4-6-1829
promoveert Kohlbrugge te Utrecht op een proefschrift over Psalm 45. Later heeft hij hierover het volgende verteld: "Toen werd ik ook doctor in de godgeleerdheid in weerwil van heel de universiteit. De professoren hadden namelijk alles in het werk gesteld om mij af te wijzen, omdat ik Psalm 45 met het oog op Christus, de Bruidegom, en de gemeente, Zijn bruid, uitlegde. Dat vonden zij afgezaagd; zij waren van mening, dat deze psalm het bruiloftslied van een aards koning was, en daarom wilden zij mij laten zakken. Zij waren allen terdege geschoold en gewapend bovendien, maar één ding hadden zij vergeten, wat ik reeds als kind boven alle andere boeken gelezen had, namelijk Gods Woord. Hierin waren zij niet zo beslagen, en zó konden zij tegen mij niets uitrichten; ik werd doctor in de godgeleerdheid."

30-7-1829
trouwt KohIbrugge te Amsterdam met Catharina Louisa Engelbert (geb. 8 4 1808), wier familie zich lange tijd tegen het aangaan van dit huwelijk had verzet. De jeugd van zijn gemeente heeft hij later hierover het volgende verteld: Jk was verloofd met een lief meisje. Toen ik naar Utrecht ging om te promoveren, zei haar grootmoeder tegen haar: «Als Kohlbrugge terugkomt, dan kunnen jullie toch niet trouwen». Ik zei: «Goed!» Toen ik nu echter promoveerde, zei haar lieve grootmoeder: «Vertel mij toch eens, Catharina, wat doet die Kohlbrugge eigenlijk?» «Nu, die verdedigt Psalm 45». «Hoe legt bij deze psalm dan uit?» «Nu, met het oog op Christus en Zijn bruid». «En dat willen zij (de professoren) niet accepteren?» «Nce, dat willen zij niet laten gelden; zij willen hem afwijzen». «Wat denk je, zal hij wel slagen?». «Ja, zeer zeker!» antwoordde mijn verloofde, en haar grootmoeder zei daarop: «Nu, als hij als doctor terugkeert, dan kun je hem gelukwensen en hem zeggen, dat jullie mogen trouwen; want als hij Christus en Zijn bruid zó verdedigt en zich voor hen niet schaamt, dan schaam ik mij voor hem ook niet»." Het jonge paar brengt in Haarlern een bezoek aan Bilderdijk, één der grootste geleerden van zijn tijd, van wie ook de opwekkingsbeweging in Nederland, het zogenaamde Réveil, is uitgegaan; het brengt de wittebroodsweken dóór bij een andere Réveil man, Twent van Roozenburg, op Raaphorst bij Wassenaar, en gaat voorlopig in Amsterdam op kamers wonen.
De tijd van gedwongen "werkloosheid" wordt een tijd van onvermoeibaar vorsen en zoeken in de Schrift. Romeinen 6 12 krijgen in verbinding met de boeken van de profeten bijzondere betekenis voor hem. Hij wijdt zich aan de bestudering van de geschiedenis der Nederlanden, van de geschriften van Calvijn en Olevianus. Maar de geschriften van Luther blijven zijn lievelingslectuur.

1830-1832
Begin 1830 verhuizing naar Utrecht. Verzoek om opname in de Hervormde Gemeente aldaar. Langdurige onderhandelingen over dit verzoek eindigen, niet in de laatste plaats door de houding van het hersteld luthers kerkbestuur te Amsterdam, waaronder hij vroeger ressorteerde, met een afwijzend antwoord, dat zonder ondertekening (!) en zonder opgave van redenen werd gegeven (!). Niet eens werd het gevraagde bewijs van goed zedelijk gedrag uitgereikt (1). Zó werd ik met mijn gezin van alle kerkelijke gemeenschap uitgesloten, van mijn eer en goede naam beroofd en zonder uitzicht op toelating voor de gemeente gedood."

1833-1846
Leven in eenzaamheid en veel strijd. Opvoeding en onderricht van zijn eigen kinderen. Kohlbrugge wijdt zich aan de bestudering van de Schrift en onderhoudt een uitgebreide briefwisseling: hij is de geestelijke raadsman van vele families en vrienden, die, op verschillende plaatsen wonend, Kohlbrugge's gemeente in de verstrooiing vormen. Het woord des Heren uit Hosea 2 : 16v. neemt in Kohlbrugge's leven op unieke wijze gestalte aan.

12-2-1833
sterft zijn jonge vrouw. Zij laat hem twee zonen na: Gerrit (geb. 26 4 1830, overl. 1908 te Bonn) en Jakob (geb. 5 9 1832, overl. 11 7 1858 als officier op Java). In april 1833 komt het bericht betreffende de dood van zijn lievelingsbroer Jakob (geb. 31 8 1812, overl. 8 10 1832 op de rede van Pasoeroean op Java en in zee begraven. Bijzonderheden over het lot van deze broer worden pas in juli 1833 bekend). Publicatie van de documenten uit de jaren van strijd, 1827 1832, aan het slot waarvan de woorden uit Psalm 10 : 17 v. en uit Psalm 119 : 81 88 zijn geplaatst. Men leze deze woorden na! Bij de verpleging van zijn vrouw, die aan de tering is gestorven, zelf ernstig ziek geworden, maakt Kohlbrugge op medisch advies tot herstel van zijn gezondheid een reis naar de Rijn. Hij neemt zijn oudste drie jarig zoontje Gerrit mee. Aan het slot van deze reis verblijft hij te Ruhrort en Elberfeld. Op uitnodiging van gelijkgezinde mannen preekt hij zestien maal in Elberfeld en omgeving, op 31 7 1833 te Elberfeld over Romeinen 7 : 14. Bij de voorbereiding van deze preek komt het tot een tweede bekering: Jk weet niet, dat mij ooit in mijn leven iets méér aangegrepen heeft dan het zien van deze komma: «Ik ben vleselijk» komma! «verkocht onder de zonde». Dat wordt als het vonnis over de bekeerde mens gezien en erkend. Het "actieve leven" van de gerechtigheid en heiligheid op grond van wetswerken maakt plaats voor een “passieve activiteit” om zó, als wij zijn, het Woord te geloven en daarmee op God te zinken en Christus aan te grijpen, komen wij erbij om, zo komen wij erbij om". »Van al zijn vorige geestelijkheid ontdaan, naakt en ontkleed, als een goddeloze en als één, die het opgegeven heeft ooit weer vroom te worden", verkondigt K. voortaan de »Christus, die komt, om in onze ziel en op de diepste grond van onze verlorenheid woning te maken, waar Hij in nog groter diepte ligt dan wij, om onzentwil, om ons uit onze diepte op te halen" (woorden uit een brief aan een onbekende jongedame van 11 1 1854).
K. schrijft twee geschriften: "Het zevende hoofdstuk van de brief van Paulus aan de Romeinen in uitvoerige omschrijving" en "Het Woord is vlees geworden" (Mattheüs I). Beide geschriften behoren met hun echt bijbelse substantie op het allernauwst bijeen: God is vlees geworden, tot zonde gemaakt voor mij, die onder de zonde verkocht ben, in Zijn Zoon!
In Pruisen waakt men angstvallig voor datgene, wat op het gebied van de kerkorde en van de eredienst bereikt is door het werk van een zogenaamde commissie tot "kerkelijke reorganisatie van het duitse protestantisme". Terecht vermoedt men in K. een tegenstander van de "Union", de samensmelting van luthersen en hervormden. Het ministerie Altenstein verbiedt K. alle kansels van de Rijnprovincie. Terugkeer naar Nederland.

31-10-1834
trouwt K. voor de tweede maal, en wel met Ursuline Philippine Baronesse van Verschuer (geb. 28-8-1794 te Utrecht).

3-4-1836
sterft zijn grootmoeder Anna Teerhuys van der Horst. Zij had eens naast zijn vader de godsdienstige opvoeding en leiding van de jonge K. op zich genomen, en hij heeft voor haar in zijn geschrift "De taal Kanaäns" (omstreeks 1850), die men een autobiografie kan noemen, een blijvend gedenkteken opgericht: Jk had een grootmoeder, die L6is heette (2 Tim. 1 : 5); die ging dikwijls met mij naar een mooie tuin. Daar zag ik onder de bomen een mooie man en een mooie vrouw. In een andere laan zag ik, dat die beiden heel lelijk waren geworden en uit die tuin verdreven werden door een man in een wit kleed. Deze had een vlammend zwaard in de hand, waarmee hij hen verdreef. Dan was het mij altijd alsof ik werd uit gedreven. Ook bracht zij mij wel eens in een varkenskot. Daar zat een uitgehongerd jong mens met zeer fijne trekken; die begeerde te eten, wat de varkens aten; maar hij kon niet bij de trog komen. Dan dacht ik altijd, dat ik daar zat. Dikwijls bracht zij mij ook bij een kribbe en legde mij uit, dat het kleine kind, dat daarin lag, mijn Koning was. Vandaar bracht zij mij bij een kruis en zei: Daar hangt jouw Koning met jouw zonden! En als zij mij daarna een graf liet zien, waaruit die Koning te voorschijn kwam, dan had ik daar méér schik in dan in al mijn speelgoed..." Dit onderwijs gaf grootmoeder Teerhuys haar kleinzoon aan de hand van afbeeldingen uit de bijbelse geschiedenis, in blauw wit op tegels van delfts porcelein aangebracht, zoals men ze in menig nederlands huis en vooral in kamers en keukens van boerenwoningen als kostbare wand of schoorsteenversiering ook nu nog bewonderen kan.

1-2-1837
sterft K.'s moeder. Over haar lezen wij in "De taal Kanaäns" de merkwaardige woorden: Jk heb een moeder gehad, die mij altijd kleren maakte naar de maat van het vijfde gebod; maar mijn lichaam werd er langzamerhand te groot voor, zodat de naden dikwijls opensprongen".

1845
Tweede reis met zijn vrouw naar de Rijn, die op 14-8 werd begonnen. Te Godesberg bijeen met de vrienden uit Elberfeld (Karl von der Heydt e.a.). Met hen voert hij besprekingen over de vraag, hoe de Hervormde Gemeenten van de "Union' en Unions Agende bevrijd kunnen worden. K. schrijft in deze tijd twee geschriften: »Waartoe het Oude Testament?" en "Overdenking van de 50ste Psalm".

1846
verhuist K. met zijn gezin naar Elberfeld en legt voorlopig in zijn huis voor een kleine kring de Schrift uit. Op 4-11-1846 vindt zijn plechtige aanneming tot lidmaat van de Reformierte Gemeinde in het armenhuis (!) plaats. Na het over winnen van tal van moeilijkheden (verbod van zijn samenkomsten) gaat één van zijn vroegere visioenen in vervulling:

30-3-1847
vaardigt koning Friedrich Wilhelm IV het "tolerantie edict" uit, waardoor aan allen, die in de "Union" niet konden leven, vrije uitoefening van eredienst wordt gewaarborgd.

18-4-1847
wordt de «Niederländisch Reforinierte Gemeinde» te Elberfeld gesticht, die in het revolutiejaar 1848 zich een eigen kerk bouwt.

14-5-1848
houdt K. "een soort intreepreek" over Ps. 84: 13, nadat in de voorafgegane week (9 - 5) zijn "bevestiging" onder handoplegging door de ouderlingen van de gemeente had plaatsgevonden. Na de preek werden 30 kinderen gedoopt.
1856 verschijnt naar aanleiding van een ernstige crisis, die opgeroepen was door de vraag naar de rechte toepassing van de kerkelijke tucht, het ook nu nog lezenswaardige geschrift "Het ambt der presbyters Hoe de heilige apostel Petrus als mede ouderling de bisschoppen (opzieners) vermaant. Vijf overdenkingen naar aanleiding van 1 Petrus 5 : 1 4." Hierin staan de woorden: Js het met de gemeente zóver gekomen, dat zij Gods Woord prijsgeeft en zich voor de afgoden neerbuigt, dan moge zij de straf verwachten, dat zij door de Here verkocht wordt onder de macht van mensen; ook komt zij niet weer vrij, tenzij dan dat zij zich tot het Woord bekeert en het eeuwig Evangelie aangrijpt.. . Waar mensen zich niet onder het Woord willen buigen, maar zelf willen regeren, daar drukt hun eigen orde hen dood; daar is enkel en alleen gewetensverkrachting, twist, ruzie en tweedracht, en terwijl men aan de bovenkant aan het bouwen is, zinkt het aan de onderkant weg, en is en blijft het een torenbouw van Babel". Voor de eerste maal wordt het K., die uit twee kerken van zijn vaderland was uitgebannen, toegestaan om een nederlandse hervormde kansel te beklimmen: in Vianen op 29 6 1856. bi de loop der jaren volgen tal van uitnodigingen om in de Ned. Herv. Kerk te preken; de Synode doet er het zwijgen toe (1)

1858
sterft K,'s zoon Jakob op Java (11 7). In hetzelfde jaar sterft op 14 2 te Halle a.d. Saale prof. Johannes Wichelhaus, "mijn Timotheüs", zoals K. hem noemde: "Hij was zeer trouw, zeer gehoorzaam. Welk een kostbare ziel! Ik had hem nog méér lief dan mijn eigen kind". K. houdt de preken over Psalm 118, die onder de titel "Uit diepten van ellenden" zijn verschenen.

1859
wordt K. benoemd tot honorair lid van de "Vereniging van Vrienden der Waarheid in Zuid Holland".

1865
wordt K. beroepen in de Ned. Herv. Gemeente te Zoutelande. "Nu zie ik, dat God trouw houdt, want toen, in de tijd van mijn vervolging, men mij raadde aan de Afscheiding deel te nemen, zei ik: God zal mij recht doen, al was het in het kleinste dorpje aan de zee". Hij bedankt echter voor dit beroep.

25-5-1866
sterft K.'s tweede vrouw.

7-6-1871
viert de Niederl. reform. Gemeinde te Elberfeld het 25 jarig jubileum van haar ontstaan. Temidden van de feestvreugde gaat uit K.'s mond de oproep tot bekering uit: »Belijden wij toch, dat wij doemwaardige mensen zijn, dan kunnen wij ons in Zijn genade verblijden!"

12-11-1871
preekt K. op uitnodiging van Abraham Kuyper in zijn vaderstad Amsterdam op een hervormde kansel "twee volle uren" voor 3000 toehoorders in de Zuiderkerk, die door een gracht en een rij huizen gescheiden was van de kerk der Hersteld Lutherse Gemeente, waaruit men hem 44 jaren tevoren had uitgestoten. "Mijn tekst was Psalm 68 : 2 1

6-3-1873
sterft zijn dochter Anna, het enige kind uit het tweede huwelijk, als echtgenote van de weense systematicus Eduard Böhl.

29-11-1874
preekt K. voor de laatste maal (tekst: Psalm 28: 6 9).

5-3-1875
sterft H. F. Kohlbrugge een origineel mens in het Koninkrijk der hemelen, een geringe dienstknecht van zijn grote en rijke Heer, één, die slechts ging, wanneer en waarheen God hem beval te gaan (Jer. 1 : 7), een onvergelijkelijk prediker van de rechtvaardiging en heiliging, "een rechtvaardige en een zondaar tegelijk" (Luther).
»Christus Barabbas. Uit mijzelf kies ik de moordenaar. Als ik Christus kies, dan heeft de genade des Geestes mij dat geleerd, en dan kan ik mijn ziel niet meer bij het leven behouden" (uit: "Aphorismen bij de lijdensgeschiedenis").
Laatste woorden, op het sterfbed gesproken en door ds. Künzli, zijn "trouwe zwitser", op 9 maart, de dag van de teraardebestelling, aan de gemeente bekend gemaakt, laten de herinnering wakker worden aan het heengaan van Mozes. De Heilige Schrift zegt van hem: "Hij stierf aan de mond Gods" (Deut. 34 : 5 volgens de hebreeuwse tekst).

9-3-1875
werd de Elberfeldse pastor begraven op het eigen kerkhof van de gemeente, waar velen samengestroomd waren. Daar zong men het lied, waarvan de ontslapene zelf eens de wens had uitgesproken, dat het bij zijn graf gezongen zou worden:

Christus, der ist mein Leben,
und Sterben mein Gewinn.
lhm hab' ich mich ergeben:
mit Fried' fahr' ich dahin.